menu

Hier kun je zien welke berichten RonaldjK als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

A Bunch of Stiff Records (1977)

3,5
Stiff Records heeft de naam een punklabel te zijn, maar op de eerste verzamelaar die het uitbracht, klinkt slechts pubrock, new wave, echo's van de jaren '60 én de eerste single van Motörhead. Dit in andere versies dan de bekende die later op albums van de artiesten verschenen, zoals bij Less than Zero van Elvis Costello en Back to Schooldays van Graham Parker. De meeste nummers werden geproduceerd door Nick Lowe, die zelf het openingsnummer brengt.

A Bunch of Stiff Records met daarop deels onuitgebrachte singles zoals die van Motörhead, verscheen op 1 april 1977. Op de tweede plaathelft ligt de nadruk meer op klassieke popgeluiden; anders dan hetgeen ik associeer met Stiff. Deels waren de nummers bedoeld als single, maar nooit daadwerkelijk op 7" verschenen. Mede daarom bracht Stiff dit hier uit.
Soms was de muziek vernieuwend, meestal niet: zo covert Dave Edmunds rock 'n' roller Chuck Berry. Sommige namen zijn inmiddels obscuur of zelfs vergeten, het maakt de plaat alleen maar leuker. Daarom kort aandacht voor de minder bekenden.

Go The Whole Wide World van Wreckless Eric verscheen later dat jaar op single en werd zowaar een hit. Tevens te vinden op zijn titelloze debuutelpee van het jaar erop.
Magic Michael was het alias van Michael Cousins, al actief in de hippiedagen van eind jaren '60. Diens uptempo Little by Little heeft sterke jaren '60 pop- en soulinvloeden. Heeft niets met punk of new wave of zelfs rock te maken; maar wél lekker!
Stones Masonry is een naam uit de pubrock van die dagen met wortels in de muziek jaren '60, zoals in Jump for Joy.
Zangeres Jill Reed maakte met Maybe een klaaglijk lied in vroege jaren '60-stijl, hartstochtelijk gezongen en opnieuw in niets op punk, wave of zelfs maar rock lijkend.
Een bekendere pubrocknaam was die van Tyla Gang, de groep van Sean Tyla, ex-Ducks Deluxe. Deze versie van The Young Lords wijkt af van die van hetgeen op hun debuutelpee Yachtless is te vinden. Vriendelijke maar krachtige rock, vergelijkbaar met die van tijdgenoot Bruce Springsteen.
The Takeaways tenslotte bleven obscuur, hun rockende Food wordt gezongen alsof Bob Dylan aan boord is.

Hier een vlog over deze verzamelaar en daar een heerlijke docu van 51 minuten over Stiff in deze periode, met naast Elvis Costello en Ian Dury de nodige (toen nog) onbekende namen. A Bunch of Stiff Records is een aangename, bonte en amusante tijdcapsule van een Londens onafhankelijk label in rumoerige punkdagen, zonder dat er één punknummer klinkt.

A Certain Ratio - The Graveyard and the Ballroom (1979)

3,5
De eersteling van A Certain Ratio uit de regio Manchester. Volgens MuMe verschenen via Factory in 1979, volgens Discogs in februari 1980. Waar ken ik die verwarring van? Juist, vorige maand leerde ik bij het debuut van The Durutti Column via dit en latere bericht(en) van enkele kenners hoe het eraan toeging bij het piepjonge Factory, dat in september hun eerste muziek ooit had uitgebracht, single All Night Party van eveneens ACR.
Daarom ga ik ervan uit dat het album eigenlijk al klaar lag aan het einde van 1979, maar door zaken als de fabricage van de diverse oplages niet meteen verscheen. Die hebben ieder een andere kleur; werd ook deze ACR door één of meer leden van Joy Division in elkaar geknutseld? Het verscheen slechts op cassette en niet op vinyl; pas in 1994 op cd, in 2004 was daar dan eindelijk de vinyleditie. Geproduceerd door de befaamde Martin Hannett.

Zoals de titel aangeeft is het album verdeeld in een zijde Graveyard (vernoemd naar de studio) en een zijde Ballroom (live, vernoemd naar de zaal). Sommige nummers staan daardoor zowel op de eerste als op de tweede helft.
Qua muziek klinkt dit als een iets lichtere variant van Joy Division met als voornaamste overeenkomst de fraaie monotone zanglijnen. Houd ik van.
Bij onder meer Faceless en Choir doet de stem van Simon Topping bovendien aan die van David Bowie ten tijde van Low denken, waarbij het gitaarspel en ritme wel wat van funk hebben. Wat zegt u? Nee, FUNK, niet punk, al is die laatste stijl hier eveneens aanwezig op z'n postpunks. Maar de funk maakt dat de overwegend korte nummers nogal eens swingen; heerlijk in vleermuizenjas rondjes draaien op de dansvloer.
Bij de tekst van Crippled Child moet ik bovendien denken aan de verlangende teksten die Morrissey vanaf drie jaar ging delen via The Smiths: "A home, I've always wanted a home (...) of my own, a wife with eyes of green." Zelfmedelijden en verlangen strijden om voorrang. Onverwacht is de trompet die opduikt in The Fox, bespeeld door Peter Terrell; ja, dit ACR was alwéér een eigenwijs bandje in de periode eind jaren '70, begin '80.

Mijn reis door de albums achter mijn afspeellijsten met new wave kwam van single White Mice van Mo-dettes en vervolgt bij de derde van 999, in januari 1980 verschenen.

A Flock of Seagulls - A Flock of Seagulls (1982)

4,5
Je zou kunnen zeggen dat wat adult oriented rock voor hardrock is, dat was in 1982 A Flock of Seagulls voor de new wave. Je hoort overeenkomsten met de melancholie van bijvoorbeeld een Joy Division of The Cure, maar dan met een laagje marsepein erover. Het is zoeter.

Mijn reis door de wereld van synthesizer-new wave vervolgt met het debuut van deze Liverpoolse groep, die indertijd in eerste instantie opviel met het kapsel van frontman Mike Score en met single I Ran, in mei 1982 bescheiden één week #46 in de Nationale Hitparade. Ondanks de marsepein hoor je de wortels van de groep. En als fan van The Stranglers heb ik, toen ik hun Toiler on the Sea hoorde, iets geroepen in de trant van ‘Oooo, dáár hebben ze hun naam van!’
Waar sommige van de eerste golf synthesizerbands (die van rond 1980) kozen voor bijna volledig digitale instrumenten, is dit een volledige groep met een klassieke gitaar-bas-drumsbezetting, maar de toetsen van zanger Score zijn wel heel prominent in het geluid. Ze dragen de muziek, samen met de veelal uptempo bas en drums, terwijl gitarist Paul Reynolds heerlijk uitwaaierende gitaarpartijen rondstrooit.
Heel anders dus dan de debuutalbums van groepen als O.M.D., Duran Duran, Depeche Mode, Talk Talk en Yazoo, meer lijkend op bijvoorbeeld Tubeway Army / Gary Numan en Ultravox, die eveneens de klassieke groepsbezetting combineerden met véél nieuwegeneratietoetsen.

Gemeenschappelijk met sommige van deze groepen is de optimistische sfeer die van de muziek naar je toewaait, passend bij de releasedatum; 28 april 1982, over twee dagen wordt het lentealbum dus alweer 41 jaar.
De nummers zijn bijna zonder uitzondering uptempo, hetgeen bij herhaald draaien voor enige verveeldheid kan zorgen. De zang van Score is niet opvallend, maar past prima bij dit geluid. Troef is hierbij het gitaarspel van Reynolds, die kwistig met het ene na het andere pakkende lijntje smijt. In 2018 postte hij een gitaarlesje over zijn spel, leuk om te bekijken.
Science-fiction loopt als een rode draad door de digitale geluiden en de teksten. Als aardse tegenhangers zijn daar de licht scheurende gitaren en de strakke ritmesectie.

Marsepeinen new wave met genoeg weemoed om serieus te nemen, mede dankzij het gitaarwerk. Daarom een stevige vier sterren. Afgelopen februari verschenen als 3cd met de nodige extra's.

Abwärts - Computerstaat (1980)

3,5
Voor de tweede maal in mijn reis door new wave kom ik muziek tegen uit de neue Deutsche Welle, nadat ik eerder de in juni 1979 verschenen EP Mittagspause van de gelijknamige groep besprak.

Dit is het debuut van de Hamburgse postpunkgroep Abwärts. Opgericht in 1979 op de resten van een tweetal andere groepen, treedt deze eind december 1979 voor het eerst op en brengt eind april 1980 debuut-EP Computerstaat uit. Abwärts bestaat dan uit zanger-gitarist Frank Z (Ziegert), drummer Axel D (Dill), diens vriendin Margitta (Margita Haberland) op zang en op het podium tevens viool, bassist Gibo (Kellersmann) en voor synthgeluiden en andere effecten Frank S (Strauß).

Van het bij het piepjonge label Zickzack uitgebrachte Computerstaat, een 7" met twee nummers op kant 1 en drie op 2, groeide het titelnummer uit tot één van hun bekendste titels. Dit dankzij een snel, neurotisch ritme, scheurende gitaar en monotone maar indringende zang.
De andere nummers zijn kalmer, maar Japan met een pseudo-reggaejasje mag er ook zijn, Moon of Alabama is uptempo en wordt uitbundig gezongen door Margitta, in Wir Warten worden machines en sex met elkaar vermengd tot één verhaal en zit opnieuw reggae, slotlied Nach Haus is langzaam en duurt slechts 96 seconden.

De band gaat touren en bouwt een reputatie op, resulterend in 22.000 verkochte exemplaren van Computerstaat, zo meldde het magazine SPEX in oktober '81. De bladen Musikexpress en het Engelse Sounds vergelijken de groep met Wire, aldus de Duitse Wikipedia.
In oktober 1980 brengt de groep in opnieuw gewijzigde bezetting hun eerste langspeelplaat uit, genaamd Amok Koma. In 1988 verschijnt deze op cd met als bonussen de vijf nummers van EP Computerstaat. Aan dat album kom ik later toe.

NB Op Spotify staan track 3 tot en met 5 met de verkeerde liedtitels vermeld.

Mijn reis door new wave en aanverwanten kwam van het debuut van Iron Maiden en vervolgt bij de tweede van het Amerikaanse Suicide.

AC/DC - '74 Jailbreak (1984)

4,0
Najaar '84 kwam mijn maatje plotseling met deze EP aanzetten. Opnamen met Bon Scott. Waar kwamen die opeens vandaan? Uit 1974, aan de titel te zien? We snapten het niet maar het maakte ook niet uit, vijf lekkere nummers met Jailbreak, Soul Stripper en Baby Please Don't Go als hoogtepunten.
In 1984 was er nog geen internet voor particulieren (bij mijn opleiding leerde ik wel hoe je op een tráááge, ratelende computer op trefwoorden kon zoeken in buitenlandse bibliotheken, ingewikkeld en erg saai), dus hadden we gemist dat dit de afvallers waren voor het Europese debuut. Oor's Popencyclopedie noemde deze EP niet eens!

Pas in het internettijdperk drong ten volle door dat "onze" versie van debuut High Voltage (1976) eigenlijk een soort compilatie is van de eerste twee albums, het in Australië uitgebrachte High Voltage (1975) en TNT (hetzelfde jaar verschenen).
Mijn maat was vooral fan van de periode Bon Scott en dit vond hij na driemaal AC/DC met Brian Johnson toch even beter. De clip bij Jailbreak kwam op tv bij Sky Channel en MTV, lachen!

Met de oren van nu hoor ik dat de groep in 1975 dichter bij de oerrock 'n'roll / rhythm 'n' blues stond dan in dat 1984 het geval was. Op Scott na waren ze nog piepjong, maar hoe goed al!

AC/DC - Back in Black (1980)

4,0
Rond 16 augustus 1980 verscheen dit album in Nederland, als ik afga op de noteringen in dutchcharts.nl, de albumlijst van de Nationale Hitparade zoals die toen heette. Back in Black kwam de 23e op 41 binnen. Het was de week met op 1 de elpee Xanadu van E.L.O. en Olivia Newton John (die blonde van John Travolta in de film Grease).
Mijn ene oma woonde in de Grote Stad, op loopafstand van een platenzaak. Dat wist ik van de keren dat we daar naar de Chinees gingen. Ergens in september verliet ik haar van de zaterdagmiddagthee, om de lp te kopen waarvan ik op de radio bij het Betonuur van Alfred Lagarde twee fantastische tracks had gehoord: Back In Black en Hell’s Bells. Misschien ook wel What Do You Do For Money, want hey, Big Al draaide bij de VARA wat hij leuk vond, waarbij hij de schijf op zijn kenmerkende, enthousiaste wijze aanprees. Op naar de platenboer!

Dankzij de drie hits die AC/DC eind jaren ’70 had gescoord, kende ik hun stijl en reputatie. Nu ik eindelijk een platenspeler bij elkaar had gespaard, waren de mogelijkheden om aan goede muziek te komen groter.
Als puisterige-puber-met-bescheiden-inkomsten-uit-een-krantenwijk moest je voorzichtig zijn. Miskopen kon ik me niet veroorloven, dat had ik al eens meegemaakt. Geschrokken had ik in de late winter gelezen over de dood van Bon Scott, “gestikt in zijn braaksel na overtollig alcoholgebruik”, aldus de pers. Inmiddels weten we dat dat iets anders lag, maar mijn puberbrein was onder de indruk, zeker omdat ik het jaar ervoor in Muziek Expres over zijn drankgelagen had gelezen. Iets met alcohol en dan bijna in een zwembad verdrinken. Desondanks was een nieuw album met nieuwe zanger alweer onderweg!

Dat de plaat goed werd gepromoot, bleek uit het rek bij de ingang, een filiaal van Max van Praag in het winkelcentrum van deze buitenwijk. Ik hoefde niet te zoeken. Al bij binnenkomst staarde Back In Black mij aan, uitgebreid tentoongesteld in een hoog rek langs de wand. Snel een exemplaar pakken (mooi, de letters in reliëf!), mijn zorgvuldig opgespaarde geld afleveren en terug naar oma. Ik denk dat ik drie minuten in de winkel was. Bij oma zal ik de plaat een keer bekeken hebben, maar dan weer snel in de tas hebben gedaan. Dat was voor straks.

Thuis meteen naar zolder. Staande naast de pick-up de hoes uitpakken. De binnenhoes met zwart-wit foto's van de leden en credits op pikzwart papier, heel stemmig. Die arme Bon. De plaat gleed uit het zwart naar buiten, mijn hand in. Kijk, een zwart/grijs label in het midden, net als een rouwkaart, maar dan met het mooie logo van Atlantic erop. Ja, die kleuren herinnerde ik me nog van de rouwkaart bij het overlijden van mijn lieve opa, drie jaar eerder.
De naald liet ik voorzichtig op het verste randje van het zwarte vinyl landen, die mocht onder geen beding halverwege het klokgelui terecht komen. Geen tikken maken... Dan klonk plotseling de klok die ik van Lagarde kende, deze keer in volle diepte. Een onheilspellend-spannende sfeer vulde mijn zolderkamer. Als na vier klokslagen Malcolm Youngs stemmige gitaarakkoorden zich erbij voegen, wordt het tegelijkertijd rauw. Wat was ik blij met dit pick-upje, wat klonk het toch mooi!

We kennen het liedje allemaal, maar als ik nu hoor hoe goed dit intro is opgebouwd, ben ik opnieuw onder de indruk. Toen was het bovendien nieuw, onbekend, één groot avontuur. Vele, vele, vele draaibeurten volgden, mede geholpen door het feit dat dit pas mijn tweede elpee was. Maar wat voor één! Een heftige knaller als Whole Lotta Rosie stond niet op Back In Black, toch bleek dit een heerlijke lp. De nieuwe zanger vond ik net zo goed als zijn voorganger, zij het minder humoristisch. Logisch, dit was hun zwarte plaat.

Van een klasgenoot leerde ik dat niet alleen die gekke, fabelachtige sologitarist Angus Young onze aandacht verdiende. Nee, hun drummer ook, maar dan om andere redenen: waar andere drummers een roffel doen, houdt Phil Rudd het bij één mep. Verrek, dat klopte wel. Ik zou inderdaad in de navolgende maanden op AC/DC’s eerdere albums (geleend uit de bieb in het dorp) meer bewijs horen. Als je hem vergelijkt met andere (hard)rockdrummers… Neem bijvoorbeeld het intro van You Shook Me All Night Long; wie anders zou dit zo sober en groovy tegelijk hebben kunnen inspelen?

Diezelfde soberheid vind je in de baslijnen. Vaak wordt één noot héééél lang herhaald, een virtuoze bassist zou gék worden als hij zo moest spelen. Echter, hoe effectief is de eenvoud van Cliff Williams… Let maar eens op de bass in het eerste deel van Shoot To Thrill. Het intro plus eerste couplet met precies één noot. De man heeft eigenlijk maar twee snaren nodig. Opnieuw: de kunst van het weglaten.

Een ander compliment voor iets wat te weinig wordt genoemd: het gitaargeluid, zowel slag als solo. Net als zijn voorgangers legde producer Mutt Lange die messcherp vast. Scherp maar nooit schel. Hard en toch transparant. Vast ook de verdienste van de broertjes Young.
Mijn hoogtepunten naast de al genoemde liedjes zijn de titelsong en de snellere tracks Shake a Leg (knappe gitaarsolo’s!) en Givin’ The Dog a Bone. De lome afsluiter Rock ‘n’ Roll Ain’t Noise Pollution is bovendien een verraderlijke meezinger.

In datzelfde 1980 verschenen heftiger albums, die mij ruim een maand later definitief bij de lurven zouden grijpen. Bovendien kwam in dezelfde week dat Back In Black de albumlijst betrad, iets hoger Seventeen Seconds van The Cure binnen, nog zo’n klassiekertje dat mij in het hart zou raken. Muziek in overvloed, ook toen, maar uiteraard bleef ik AC/DC volgen. Waar staat de schijf nu?
Back In Black blijft hun sterkste in het tijdperk Johnson, dit niveau haalden ze nooit meer. Op latere albums mis ik de speelsheid die op eerder werk vaak klinkt. Dat komt niet door hem, vermoed ik: in interviews (zie YouTube) is goed te merken wat een hartelijke vent Johnson is. Begin een gesprek en zijn grappen en grollen krijg je er gratis bij. Nee, ik vermoed dat de ”oude” bandleden met het verlies van Bon toch een kras op de ziel opliepen, waardoor iets van het kwajongensgevoel meestierf.

Vinyl ben ik kwijt, helaas, doe het nu met streaming. Daarover gemopperd: waar-om die ir-ri-tan-te tikken vooraf bij de titelsong? Zo begin je een B-kant niet. Maar vooral: dit bleef/blijft een fijn schijfje. Zo popte twee jaar geleden, na het jaren niet te hebben gehoofd, Givin’ The Dog… op in mijn hoofd en was er niet uit te slaan. Hoe bijzonder!

AC/DC - Blow Up Your Video (1988)

4,0
Waar het AC/DC van de jaren '70 steeds beter werd met de kenmerkende stem van Bon Scott, kwam in de jaren '80 met de beperktere capaciteiten van Brian Johnson enige wisselvalligheid. Al zat die 'm dan niet in diens stem maar in zwakker liedmateriaal. Voor mij zijn For Those About to Rock en Fly on the Wall te mager. Waar Scotts humor en stem die albums iets hadden kunnen verbeteren, lukte dat Johnson niet.
Met de teruggehaalde producers Harry Vanda & George Young is echter ook weer de glans terug. Opgenomen in Studio Miraval in Frankrijk, tegenwoordig in bezit van Brad Pitt, is een evenwichtig en vaak uptempo Blow Up Your Video het resultaat.

Het eerste wat opvalt is hoe swingend drummer Simon Wright plotseling klinkt: het maakt het toch al sterke Heatseeker extra lekker. De invloed van Vanda & Young?
Met That's the Way I Wanna Rock 'n' Roll worden de wortels onderstreept, waarna Meanstreak verrassenderwijs funkinvloeden bevat: wie durft te beweren dat AC/DC altijd hetzelfde doet vergist zich en zal later op dit album nogmaals verbaasd zijn. Go Zone is okay en in het stap voor stap steviger wordende Kissin' Dynamite is de groep in topvorm, zeker met die baslijn die ouderwets lang op één noot blijft hangen.

Op kant 2 gaan de vijf fel uit de startblokken met Nick of Time, waarna Some Sin for Nuthin' verdienstelijk volgt, net als Ruff Stuff. Ronduit verrassend is Two's Up met een ongewoon melodieuze gitaarriff die de groep knap laat klinken als... zichzelf. Ook fijn is dat Johnson hier zijn stem even laat zakken. Het spuitende This Means War zou je met zijn hamerende gitaarlijn als een voorstudie van Thunderstruck van twee jaar later kunnen beluisteren.

Ik durfde er met alle aandacht van de groep voor videoclips niet op te hopen, maar AC/DC keerde hier overtuigend terug naar het ene ding wat ze goed kunnen: geïnspireerde hardrock 'n' roll, als waren ze zonen van Chuck Berry. Met in één nummer funk en in een ander melodie als verstopte pareltjes.

AC/DC - Dirty Deeds Done Dirt Cheap (1976)

4,5
Opnieuw zet MusicMeter (punt En El!) de Australische cover bij een album, net als bij voorganger High Voltage. De plaat die in de nazomer van ’76 in Nederlandse platenbakken (En El!!) terechtkwam was deze, een prachtige, eigenzinnige hoes van de ontwerpers van Hipgnosis.

Samen met een maatje was ik begin jaren '80 bezig om eerdere albums van AC/DC te ontdekken. Het tweede (Europese) album stelde bepaald niet teleur.
De titelsong is een heerlijke midtempo rocker met een grommend koortje in het refrein; de titel bleek een probleem om te vertalen. Daarna Love at First Feel, met een shuffle die aan glamrock herinnert.
Hierboven las ik de meningen over de tekst van Big Balls. Toen wij de plaat voor het eerst hoorden, moesten we hard lachen, pubers die we waren. Met de oren van nu valt op hoe Scott hier met een kak-aristocratisch accent zijn quasi-opschepperige verhaal doet; de man had een gave om teksten met een knipoog te schrijven en juist dat vind ik nu zo leuk.
De track sluit abrupt af, waarna onmiddellijk Rocker eroverheen knalt, een effect dat op streaming verdwijnt door die ene seconde stilte. Kant A sluit af met Problem Child en man, dát ging me toch over ons: “And my mother hates me!” Dat ging zeker op als ze de stop eruit draaide en ik opeens in de stilte zat, om daarna boos naar beneden te stormen en ‘m er weer in te draaien. Puberstrijd… Als de song voorbij is, begint ie weer om langzaam te worden weggedraaid; simpel maar erg effectief.

Kant B opent met het ietwat slappe There’s Gonna Be Some Rockin’, wat ik jaren later bij Jovink & De Voederbietels tegenkwam als ’t Geet Hier Spoken. Die hertaalde versie bracht me terug naar het origineel, waardoor ik deze plaat herontdekte.
Daarna Ain’t No Fun Waiting Round To Be a Millionaire. Ik schrijf dit de dag nadat de postcodeloterij alwéér niet op mijn adres is gevallen, maar toen leerden we de zinnen “I got holes in my shoes, I got holes in my teeth, I got holes in my socks, I can’t get no sleep” lachend uit het hoofd. Bovendien subtiel-knap opgebouwd naar het snellere tweede deel.
Ride On. Hoorden wij een ingetogen bluesje? We waren verbaasd, lekker was het wél! Mooie tekst en solo ook.
Met Squealer komen we aan het einde van de plaat. Wat ons toen vooral opviel was het soleren van Angus Young, die ten opzichte van de vorige plaat duidelijk vooruit was gegaan. Dat merkte je al op eerdere nummers, hier valt het helemaal op. Wat me nu pas opvalt is de four-to-the-floor-beat. Dat is echt niet gedaan om discofans te winnen, juist daardoor wordt er opnieuw zo sterk een climax opgebouwd.

Heerlijk plaatje, qua productie identiek aan voorganger High Voltage. De band maakte duidelijk progressie met heftiger uitbarstingen (Rocker, Problem Child, Squealer) tot gevolg. De humor is nog sterker aanwezig en dit alles tesamen levert eerlijke rock ‘n’ roll op van een vijftal dat keihard werkte, met altijd met een knipoog naar de luisteraar.

AC/DC - Flick of the Switch (1983)

4,0
Een album dat mij indertijd nauwelijks bereikte, zelfs niet via het Franse WRTL op langegolfradio. Alleen Guns for Hire hoorde ik toen, maar zo'n tien jaar geleden heb ik Flick of the Switch dan eindelijk ingehaald.

De derde met zanger Brian Johnson, die eigenlijk alleen de hoogste versnelling van zijn stem gebruikt, alleen in Nervous Shakedown zingt hij heel kort een tandje lager. Dat is net als op de eerste twee albums, maar van wat ik van zijn eerste succesband Geordie ken, geldt dat hij dat daar wél deed.
Het betekent minder variatie ten opzichte van de jaren Bon Scott en dus moet het extra van de muziek komen. Voorlopig het laatste album met drummer Phil Rudd, die al bij het afmixen was vervangen door Simon Wright.

Op de hoes staat alleen stergitarist Angus Young afgebeeld op een sobere potloodtekening. Die voorzijde heb ik nooit wat gevonden. Waarom niet de hele band op een mooie zwart-witfoto? AC/DC is toch meer dan Angus? Zo'n foto had eveneens back to basics uitgestraald, hetgeen slaggitarist/componist/roerganger Malcolm Young met de plaat wilde uitstralen.
Maar het gaat om de muziek en ik vind dit een stevige stap voorwaarts ten opzichte van de succesvolle kanonnen van For Those about to Rock. Het is namelijk meer uptempo, waar Johnsons stem het beter op doet. De droge, directe productie ontbeert alle overbodige galm: ik vind het heerlijk, passend bij deze muziek maar niet in lijn met de badkamergalmgeluiden die de producties in die jaren steeds meer domineerden.

Op de A-kant (tot en met track 5) is eigenlijk alles in orde en ook bij mij is Guns for Hire, dat kant B opent, het hoogtepunt van het album. Bedlam in Belgium is eveneens heerlijk, het overdreven vertelde verhaal van een optreden van de groep in Kontich, België en twee rijkswachters die de orde moesten herstellen. Meer over dat concert vind je in Vlaamse artikelen: hier en daar en ook daaro.
Badlands is een lekker midtempo nummer maar omdat Johnson zich alweer beperkt tot zijn hoogste zangstem, mist het climax. Dan liever de snelle afsluiter Brain Shake.

Wat tegenvalt is het aantal razende gitaarsolo's van Angus: jammer genoeg zijn die niet frequent en bovendien nooit lang, zoals in de jaren '70 nog wel af en toe gebeurde. Maar al met al een heerlijk plaatje. Zonder kerkklok en kanon niet zo spectaculair als de twee voorgangers, maar qua songmateriaal beter dan de plaat ervoor.

AC/DC - Fly on the Wall (1985)

3,0
Klopt mijn zomerse gevoel bij Fly on the Wall? Jazeker, op 28 juni 1985 verschenen, vertelt Wikipedia.
Qua vakantie was dat een mooie zomer: met vrienden per auto naar Frankrijk en na regen door naar Spanje. In de auto Shirley Bassey als gouden compromis, "Diamonds Are Foreveeeeeerrr"!

Qua AC/DC was het dus minder, om de exacte redenen hierboven door MuMensen genoemd. Zwakke productie qua zang- en drumgeluid, nummers die wel in de formule passen maar spontaniteit missen en mijn toevoeging is dat het qua sologitaar ook niet spettert.
Ik begrijp dat de heren Young zelf produceerden om in een Zwitserse studio terug naar de basis te gaan keren. Wat dat betreft was het beter geweest om in Australië op te nemen onder de productionele hoede van Vanda & Young, als op de eerste albums.
Dat Simon Wright een goede drummer is, is een feit. Maar voorganger Phil Rudd heeft een swing die Wright ontbeert.

Videoclips waren inmiddels belangrijk en vroegen de nodige aandacht. Een vijf nummers tellende videoband met dezelfde albumtitel was het gevolg.
Mijn favo's zijn dezelfde als bij anderen: Shake Your Foundations en vooral Sink the Pink. Ook aangenaam is dat Brian Johnson ter variatie in het begin van Danger een octaafje lager zingt.

Al met al een krappe voldoende voor deze vlieg op de schutting, zoals spinout scherp observeerde.

AC/DC - For Those About to Rock (1981)

Alternatieve titel: For Those About to Rock (We Salute You)

3,0
Op de poppagina van de NCRV-gids die bij ons op de deurmat viel, besprak een fan de nieuwe AC/DC. Hij vond de titelsong van hetzelfde kaliber als Child in TIme van Deep Purple. Dat was ik niet met 'm eens, maar een fantastische song vond ik visitekaartje For Those About To Rock (We Salute You) zeker.

Al het jaar nadat de band toch nog onverwacht in Amerika doorbrak met Back in Black, was daar de opvolger. En ja, de titelsong... Met de knipoog naar de Romeinse gladiatoren, het plinkeplinkgitaarspel in het eerste deel, het kanonnengebulder halverwege en daarna de versnelling, werd meteen duidelijk dat dit een instant-klassieker was.
Hetzelfde gitaargepluk klinkt in het snellere I Put the Finger on You, die ook regelmatig op de radio klonk. Op de lange golfradio had ik inmiddels bij de Franstalige zender WRTL het programma Wango Tango van Francis Zegut ontdekt en deze schreeuwende dj bleek een grote fan van de plaat. Door de maanden heen draaide hij elke aflevering wel een track, behalve de twee genoemde ook frequent Snowballed, Evil Walks en Night of the Long Knives. Plus zo af en toe op zijn vaste vrijdag- en later ook zondagavonden een ander nummer van de plaat; deze Parijzenaar was een groot fan van de groep en van zijn omroep mocht hij draaien wat hij wilde.

Zijn enthousiasme deel ik niet helemaal. Vooral kant B is langzaam en dat ging mij snel vervelen, mede omdat er op de A-kant ook al twee nummers in die categorie staan. Jammer, voorheen nam de band diverse snelle klassiekertjes op. Desondanks een dikke voldoende voor de altijd moeilijke opvolger van een succesalbum.

Nog wel een vraagje: de klok op BiB klinkt héél indringend; hadden die kanonnen niet hárder gekund?

AC/DC - High Voltage (1976)

4,0
Met mijn lidmaatschap van de plaatselijke fonotheek én de groeiende platencollectie van een leeftijdsgenoot kon ik vanaf 1980 naar eerdere albums van onze favoriete bandjes speuren. Samen ontdekten we muziek uit het verleden, voor ons gloednieuw. Na mijn aanschaf van Back in Black kochten we beiden nieuwe platen én gingen we het “oude” werk uitspitten.

Omdat ik niet meer weet op welke volgorde die zoektocht plaatsvond, bespreek ik deze op chronologische volgorde van verschijning. In het geval van AC/DC betekent dat aftrappen met High Voltage uit '76. Wát een debuut! Het begint al bij de achterkant van de hoes. Scháterlachen moest ik om de brieven die daarop staan afgedrukt. (Let op, ik heb het over deze versie. Het gemopper hierboven is zéér terecht. De frontcover die MuMe toont, zag je toen nergens, later nergens, nimmer kwam ik 'm tegen. Bovendien te lelijk voor woorden.)

Als je het dan ook nog flikte om je openingstrack te larderen met een doedelzaksolo, dán had je ons! Hoe gewaagd, op een hardrockplaat nog wel, waar de gitaarsolo als de heilige graal geldt... Met zijn slimme riff en de herkenbare, brutale stem van Bon Scott was It’s a Long Way to the Top meteen een klassieker.
De plaat staat vól met dit soort vrolijk stemmende tracks, vaak met verhalen die in mijn puberleventje herkenbaar waren. “You can stick in silly rules and all the other shit, they teach the children at schools”. Ja, dat vond ik ook! Verder beperkte mijn protest zich tot mopperen over huiswerk en een gebalde vuist op mijn slaapkamer, waar de plaat luid klonk.

Langzamer zijn de bluesjes The Jack en op de B-kant Little Lover, de laatste met een fraaie surprise na het slot. Lekker, maar de uptempo songs waren mijn favorieten.
Meer hoogtepunten: het simplistische basintro van Mark Evans in Live Wire, de afsluiter van kant A. Hoe swingt de groove die vervolgens ontstaat… Ik had je in die discojaren voor gek verklaard, als je had beweerd wat ik nu doe: dit is Betere Dansmuziek.
Meebrullen kan op het “Oi!” koortje in T.N.T., kennelijk een gevleugelde uitdrukking: in Londen ontstond eind jaren ’70 Oi-punk, wat datzelfde kom-maar-op-als-je-durft-gevoel heeft. De titelsong sluit de plaat af, stemt alweer vrolijk, een tekst die over mij ging en een refrein dat ik met geheven vinger meezong. De verhalen van Scott, doorspekt met Australische slang: het meeste kon ik verstaan en ik begreep de knipoogjes.

Wat ons toen onbekend was, is dat dit eigenlijk hun derde plaat is; een combi van muziek van hun eerste twee Australische releases van het jaar ervoor, vooral van tweede werpsel T.N.T. Ook wisten we niet dat Bon de tweede zanger van de band was, met voorganger Dave Evans zaten er bovendien glaminvloeden in de muziek. In het tijdperk vóór internet bleef dit soort informatie buiten beeld, tenzij je toevallig het juiste nummer van het juiste tijdschrift kocht, waarin iemand dit oplepelde.

45 jaar na verschijning blijft dit een heerlijk plaatje. Snelle liedjes, zoals ze die op volgende albums zouden zetten, ontbreken. Angus’ solo’s zijn nog niet zo snel als later – maar wel degelijk pakkend. Door de homogene productie van Vanda & Young hoor je niet dat de liedjes van twee albums komen, knap gedaan. De gitaren, hard doch transparant. Hoe effectief en strak stuurde Malcolm Young dit beest aan, samen met Phil Rudd en Evans, loeistrak als een metronoom en bovendien heerlijk swingend. Eerlijke rock ‘n’ roll, uitgaande van de licks van Chuck Berry, de grondlegger die je in die jaren nog op Hilversum 3 hoorde.

Wat het extra leuk maakt: vijftien jaar geleden, op een zomerse dag in Wallonië, klonk It’s a Long Way… opeens op radiostation Classic 21, ik had het jaren niet gehoord. Onmiddellijk kwam de puber in mij naar boven: wij tegen de wereld, we konden alles en iedereen aan. Ik legde het mijn kinderen uit, ze keken me meewarig aan...

‘Wie-uw!’ roep ik met Bon, terwijl de plaat wegsterft, waarna ik kant A weer eens opleg. Als streaming, dat wel… Voor de hoes ga ik toch eens op zoek naar het ouderwetsch vinyl.

AC/DC - Highway to Hell (1979)

4,0
Pubquizvraagje: wat zijn de laatste woorden van Bon Scott op plaat?

Op MuMe verschijnen geen onofficiële livereleases. Dat wist ik niet, totdat ik afgelopen afgelopen augustus bij zo'n boekenwinkel met daarbinnen een Free Record Shop deze 4-cd van AC/DC tegenkwam. Toen ik thuis wilde nalezen wat MuMe erover had te melden, ving ik bot. Hij mag er niet op, de regels verbieden het.

In het geval van legale radioconcerten is dat iets te kort door de bocht. Neem dit boxje. Je hoort de band tijdens een drietal Amerikaanse radioconcerten, plus restopnamen op een vierde cd. De eerste twee cd’s bevatten opnamen van tournees voorafgaand aan Highway to Hell, te weten Let There Be Rock en Powerage, waarna een concert uit oktober ’79 volgt van de HtH-tour. Van HtH speelt de band behalve de titelsong Shot Down in Flames en If You Want Blood.
Ongepolijste opnamen voor de radio, duidelijk rauwer dan de officiële liveplaat If You Want Blood You’ve Got It uit 1978. De concerten helpen het plaatje compleet te krijgen van een band die bijna continu onderweg was en er middels eindeloos spelen stukje bij beetje in slaagde om onder de huid van de Amerikanen te kruipen. Die vechtersmentaliteit wordt extra levendig bij het 1979-concert, waar zanger Bon Scott tussen de nummers door bezig is om een (dreigende?) vechtpartij tussen fans en security te doven.

Hoe goed vond deze puber de vijfde studioplaat van AC/DC? Titelsong Highway to Hell kende ik uiteraard uit de hitlijsten. Het haalde in de verregende augustusmaand van 1979 in de Nationale Hitparade #17, de elpee klom naar #14. Die laatste leerde ik in 1981 kennen, zoals zoveel andere plaatjes opgevist uit de platenbak van de plaatselijke fonotheek. Alhoewel qua composities nét iets minder dan de twee studiovoorgangers, is het kwaliteitsverschil minimaal en bleek dit gewoon een ijzersterk album.
Vanaf Let There Be Rock van twee jaar eerder was de productie van de studio-albums kristalhelder en toch moddervet. Dit nieuwe album was de eerste AC/DC die door Mutt Lange werd geproduceerd, de eerste ook die buiten Australië werd opgenomen: in de Roundhouse Studio in Londen. Toch hoor ik geen verschil met de hoge kwaliteit van de twee vorige albums van de groep.
Onveranderd sinds 1981 zijn mijn twee grote favorieten van dit album: Touch too Much met dat fantastische, licht monotoon-dreigende eerste deel dat swingt als de beste dansplaat; een vrouw omschrijven zoals hier gebeurt als “Venus with arms”, vond én vind ik zó grappig en treffend!
De andere favo is het langzamere Night Prowler. Wie zich in een zuidelijk land bevindt op een zomerse avond, zal de tekst herkennen: “You hear a dog bark in distance, you hear someone’s baby cry.” Deze slotsong schiet mij dikwijls tijdens zomervakanties te binnen… Voor het overige: zwakke nummers staan er niet op, dat de titelsong van de liveplaat op dit album verscheen, vond ik opmerkelijk.

In mei dit jaar kwam deze Australische ABC-documentaire online. Hierin wordt een genuanceerd en breed beeld van Scott geschetst, ook wat betreft diens tragische einde. Nee, niet gestikt in braaksel en ook geen koolmonoxide, verhalen die ik door de jaren tegenkwam. Maar "He could drink like a fish," in de woorden van Jimmy Barnes. Indringende woorden klinken uit de mond van Bruce Howe over Scotts "Holy grail".
Broer Derek en vrienden vertellen over de jaren daarvoor, verhalen die een voor mij verrassend licht doen schijnen. Tevens leer ik meer over zijn persoonlijkheid, net als over zijn jeugd, het jaar in de jeugdgevangenis en zijn carrière vóór AC/DC, waarin hij zich van een heel andere muzikale kant liet horen. Dat hij reeds als zanger van Fraternity zijn toekomstige AC/DC-opvolger Brian Johnson heeft ontmoet, was bijvoorbeeld nieuw voor me.

Zijn laatste woorden op vinyl: “Nanu-nanu”. De groet van buitenaards wezen Mork van Ork, gespeeld door Robin Williams in tv-serie Mork & Mindy, die ik in die periode wekelijks met veel plezier keek. Tevens een verwijzing naar de humor van de rusteloze zanger, zoals zijn bekenden hem een dikke veertig jaar later omschrijven.
Dit was AC/DC's vijfde sterke studioplaat op rij: band en management beseften dat de plaat die ze in 1980 zouden gaan opnemen, weleens de doorbraak in de Verenigde Staten kon worden, vertelt de documentaire. Dat laatste lukte ook, maar met de kennis van nu over het einde van Scott smaakt de titel Highway to Hell mij wrang. Laat onverlet dat dit nog steeds een sterk album is.

AC/DC - If You Want Blood You've Got It (1978)

Alternatieve titel: If You Want Blood

4,0
De hoes vermeldt slechts “All tracks recorded live during 1978 World Tour”, later leerden we dat ie is opgenomen in de Apollo in het Schotse Glasgow. Vanuit dezelfde zaal als het legendarische livealbum van Status Quo van een jaar eerder, werd ook If You Want Blood You’ve Got It een klassieker.
De band speelde een bijna-thuiswedstrijd: zanger Bon Scott en de gebroeders Young zijn van Schotse afkomst. De zaal kende een gevreesd publiek: menig band heeft er minder prettige herinneringen aan, maar was men je goed gezind dan kon je tot grote hoogten reiken. Quo en AC/DC hoefden niet te vrezen.
De Australiërs waren sinds 1973 non-stop aan het optreden geweest, bikkelend naar eerst een nationale en vervolgens een Europese doorbraak. Dit laatste dankzij album Let There Be Rock (1977) en de bijbehorende singles. If You Want Blood werd opgenomen op 30 april 1978, kort voordat opvolger Powerage uitkwam.

In tegenstelling tot Quo is dit geen dubbelaar en op de plaat vinden we geen uitgesponnen versies van songs. Alleen in Bad Boy Boogie en Let There Be Rock wordt de studioversie iets opgerekt. Je hoort een ingespeelde en gretige band, wederom (maar voorlopig voor het laatst) geproduceerd door Vanda & Young. Oppoetsen was waarschijnlijk nauwelijks nodig, alleen is te horen dat gedurende de gitaarsolo in Whole Lotta Rosie de slaggitaar een likje verf heeft gekregen.

Met deze plaat bevestigde AC/DC zijn kersverse status van topband. In november 1978 haalde hij in Nederland #7 in de albumlijst, er verschenen vreemd genoeg geen singles hiervan op het Europese continent.
Wat betreft hun status: in oktober 1977 speelde de band in Kontich nabij Antwerpen. Daarover verscheen vorige maand dit uiterst vermakelijke artikel bij de VRT.

De band met de reputatie van alles-of-niks. Anders dan veel andere rocksterren in die jaren, die nogal eens een discosausje over hun muziek deden vloeien. Nee, dan liever de puurheid van AC/DC, vond deze kersverse fan!

AC/DC - Let There Be Rock (1977)

4,0
Tweede helft jaren ’70. Terwijl disco heer en meester werd in popland en punk/new wave geleidelijk aan invloed wonnen, werkte het management van AC/DC met platenlabel Atlantic aan een internationale doorbraak van de Australisch-Schotse band. De sleutels daartoe: uiteraard een hitsingle en touren. Veel touren.
Nadat hun eerste twee platen in 1976 in andere jasjes een internationale release hadden gekregen, verscheen nummer drie slechts vier maanden nadat de Australische versie uitkwam, wederom met een gewijzigde hoes én een ander liedje.

Let op, de vorige alinea's zijn Wikiwijsheid. Ik was zelfs voor puistjes nog te jong, maar hoorde wél vanaf juni 1978 een bepaald liedje op de radio en dat wás me toch hárd! Wauw! Hoe lekker! Een snelle riff, een geluidsmuur, een knállende gitaarsolo… Ik kende maar één liedje dat ook zo heftig was: Black Betty van Ram Jam, dat eind 1977 aan zijn opmars in de Nederlandse hitlijsten begon en in maart maar liefst #4 (Top 40, Veronica) en #6 (Nationale Hitparade, NOS) haalde. Dat was andere koek dan de overige hits in die lijsten.
De ontdekking dat de singleversie van Whole Lotta Rosie ingekort was, kwam waarschijnlijk toen Alfred Lagarde de albumversie in zijn Betonuur bij de VARA draaide. Die solo, oeeeeeeh! De single haalde in Nederland #3 (Top 40) en #5 (Nationale Hitparade).

Pas ergens in ’81 of ’82 zou ik de bijbehorende elpee kunnen horen, dankzij een schoolvriend die een grote fan was geworden en met terugwerkende kracht hun albums kocht. Ik weet nog dat hij me indringend aankeek: ‘Er staat een liedje op, dat heet Hell Ain’t No Bad Place to Be. Waar denk je dat dat over gaat?’ Ik had uiteraard geen flauw idee. ‘Eenzaamheid!’ luidde zijn antwoord en zijn gezicht stond ernstig. Hij had waarschijnlijk door dat ik uit een NCRV-gezin kwam; wilde hij mijn reactie testen?
Op zijn kamer beluisterden we de plaat op het hoogst mogelijke volume. De start is ietwat gewoontjes met de shuffle van Go Down, met Dog Eat Dog gaan tempo en venijn omhoog en bij Let There Be Rock wordt het gaspedaal helemaal ingedrukt. Wat dan al is opgevallen: producers Vanda & Young hebben de gitaren ten opzichte van de vorige albums veel meer vooraan in de mix gezet, terwijl Angus Young voor het eerst helemaal losgaat in zijn solo’s.
Jaren later zond Sky Channel veelvuldig de clip van Let There Be Rock uit in metalshow Monsters of Rock. Toen pas drong echt tot me door dat Bon Scott hier het bijbelse scheppingsverhaal uit Genesis leent en toepast op het ontstaan van rock ‘n’ roll. Kwam Bon soms ook uit een NCRV-gezin?
Kant A eindigt met Bad Boy Boogie, net als de opener wel aardig.

Kant B van deze Europese uitgave trapt af met Problem Child, wat we al kenden van voorganger Dirty Deeds Done Dirt Cheap. Enige verschil is dat op die plaat het liedje na het slotakkoord terugkeert, in deze reprise is dat niet zo.
Vervolgens Overdose met een intro dat me toen in '81 deed denken aan de tweede hit van van AC/DC in Nederland, Rock ‘n’ Roll Damnation. Maar goed, die was eigenlijk van later datum. Na een klein begin komt Overdose op gang met een heerlijke groove. AC/DC op z’n sterkst met deze uptempo groove waarbij de baslijn lang op één noot blijft hangen, terwijl Malcolm Young daarover zijn repeterende riff hakt. Ook hier werkt dat heel goed.
Dan dus het liedje waar mijn hardrockmaatje het over had, een prima liedje inderdaad over eenzaamheid en als slotstuk het beukende Whole Lotta Rosie. In ’78 dacht ik dat het over een roos ging, inmiddels wist ik iets meer maar niet veel. Wat betekent ‘Lotta”? Is dat een meisjesnaam of iets anders? Engels vond ik een moeilijke taal.

Nog niet de beste AC/DC, wél de eerste waarin het gaspedaal hier en daar diep wordt ingedrukt. Klinken de voorgangers nog enigszins ingehouden, hier knalt het, zeker als Angus volop over de snaren racet.
Bon Scotts karakteristieke stem kan prima mee met deze steviger koers en de dienende rol van de ritmesectie, drummer Phil Rudd en voor het laatst bassist Mark Evans, betaalt zich uit in een plaat die onze moeders deed mopperen over zoveel volume.
Onlangs draaide ik For Those About To Rock uit ’81 weer eens uitgebreid. Nu pas valt me op hoe spaarzaam Angus daar soleert ten opzichte van Let There Be Rock. In combinatie met de snellere songs van 1977 biedt de oudste van de twee veel meer. En het beste moest nog komen!

AC/DC - Powerage (1978)

4,5
Er zijn grammofoonplaatjes waarbij mijn voeten vanzelf gaan meetikken. Vanochtend nog: na een douche betrapte ik tijdens het afdrogen de rechtervoet erop dat ie enthousiast meetikte met Sin City, zonder dat ik hem dat had gevraagd!

Dit bijzondere fenomeen is het gevolg van een ontdekkingstocht die in 1980 begon. Samen met een schoolmaatje ontdekte ik de wondere wereld van vooral scheurende gitaren en Powerage bleek één van de hoogtepunten.
De eerste kennismaking was oktober 1978 toen Rock 'n' Roll Damnation de tweede hit voor AC/DC in Nederland werd. Ik herinner me scherp hoe ik op het einde van een hete zomerdag door een eindeloze gang van mijn middelbare school liep, toen deze midtempo rocker luid uit een radio schalde. Vrolijk werd ik ervan. Dat moet aan het einde van datzelfde schooljaar zijn geweest, juni 1979.

Toen ik zo'n twee jaar later de hele elpee uit de bieb leende, bleek dat fijne kennismakingsnummer warempel één van de mindere nummers te zijn. De plaat is uptempo, de productie van wederom Vanda en Young scherp als slagersmessen met dat heerlijk knisperende gitaargeluid, terwijl de ritmesectie de ene na de andere sterke groove neerzet en de teksten van Bon Scott de nodige humor, waarschuwingen en wereldwijsheden bevatten. Mijn favoriet was "I know I ain't doing much, doing nothing means a lot to me".

Vier absolute favorieten ontdekte ik: Down Payment Blues, alleen al om het intro dat me altijd weer adrenaline geeft, waarna alles tot en met het aparte slot klopt; het snelle Riff Raff; Sin City met z'n gokplannen á la James Bond; en Kicked in the Teeth met onder andere een gitaarsolo om de vingers bij af te likken.

De vorige platen van de groep waren al goed en deze vonden wij alweer net iets beter. Dit dankzij de songs, die zijn doordrenkt van energieke rock' n' roll in de voetsporen van Chuck Berry, waar doorheen een scheutje blues is geroerd. Hardrock van een band in topvorm met een unieke, eigen stijl die nog eens dansbaar is ook. Zelfs als je het liever bij meetikken houdt.

AC/DC - Who Made Who (1986)

Alternatieve titel: Maximum Overdrive

3,5
Vaak te zien op Sky Channel (MTV Europe was er nog niet) was de videoclip van Who Made Who. AC/DC omarmde de nieuwe beeldcultuur innig. Nu had Fly on the Wall al vijf videoclips meegekregen, maar met deze niet goedkope clip én het album als soundtrack bij Maximum Overdrive integreerden clip, speelfilm en hardrock tot één geheel. Een film naar een verhaal van Stephen King over machines, auto's en apparaten die plotseling mensen aanvallen.
Succes is niet altijd te koop: de film flopte wereldwijd en als single haalde AC/DC hiermee in Nederland niet de hitparade. De tv in mijn ouderlijk huis toonde de beelden van Who Made Who echter frequent in die zomer van 1986 en elders op de aardkloot werd met de muziek een aardig zakcentje mee verdiend. Een kennismaking voor een nieuwe generatie fans. Overigens haalde het album in juni #47 in Nederland.

De groep tourde intensief en zo was er de mogelijkheid om een nieuwe single op grootse wijze te introduceren én een verzamelaar uit te brengen. De elpee bevat daarbij twee opvallende nummers. Dit omdat ze instrumentaal zijn: D.T. met een heerlijk slot, omdat het nummer vervolgt als je denkt dat het voorbij is en Shake the Ace. Geproduceerd door oudgedienden Vanda & Young, naar verluidt op de Bahama's, klinkt het typische grote drumgeluid van de jaren '80. Volgens website Q104.3 werden er nog eens drie instrumentaaltjes opgenomen die niet de plaat haalden.
Buitenbeentje is de blues van Ride on, dat bovendien de zang van Bon Scott bevat. Blijft een heerlijk nummer. Toch zou je zou verwachten dat de groep het nummer opnieuw had opgenomen met Brian Johnson, dan alweer voor het zevende jaar zanger bij de groep. Lukte dat niet door tijdsdruk, het intensieve touren en/of een welverdiende vakantie? Of wilde men simpelweg Scott meegeven aan een nieuwe generatie fans?

"Video killed the Radio Star" zongen The Buggles al in '79. Een profetische tekst. De volgende plaat van AC/DC werd zelfs Blow Up Your Video gedoopt.

Accept - Balls to the Wall (1983)

2,0
Met Fast as a Shark had Accept het record voor 'snelste metallied ooit' in handen. Voor korte tijd, maar omdat Restless and Wild een sterk album bleek met meer hoogtepunten, zaten ze voor mij bij de topfavorieten. Daarna hoorde ik voorganger Breaker, weliswaar minder goed maar toch met drie sterke nummers. Blauwdrukken van de opvolger.

Van de volgende plaat verwachtte ik dat ie weer sneller zou zijn met het melodische gitaarspel van Wolf Hoffmann als kers op de taart. Eind '83 klonk echter op de radio het midtempo, saaie titelnummer Balls to the Wall en de hoes die ik in de platenwinkel tegenkwam was er bepaald niet één waar ik opgewonden van raakte. Op de achterkant zag ik dat het tweede nummer London Leatherboys heet. Gauw de plaat weer teruggezet. Ben niet het type dat van sm houdt. In de dorpsfonotheek landde hij niet en niemand van mijn vrienden kocht 'm.

In het streamingtijdperk ben ik de discografieën van zowel Accept als Udo gaan doorspitten en al spoedig kwam deze voorbij. Had ik me indertijd vergist?
Tsja, het klinkt zoals ik soms kan ontwaken: pap in de poten. De creativiteit ontbreekt en het komt maar niet op gang. Saai. De leren jongens van het tweede nummers doen me gapen en het snellere Fight It Back mist furie, als een slap aftreksel van Fast as a Shark.
Wat wél dik in orde is: de productie! Door Accept zelf gedaan en ik denk dat dan Hoffmann vooral verantwoordelijk is. Tijdens mijn herontdekking van de groep las ik dat hij bovendien op de albums alle gitaarpartijen inspeelt, ook de slaggitaren. De tweede gitarist is er eigenlijk alleen voor de optredens - en de bandfoto's.

Love Child opent kant 2 en klinkt alsof iets van de pap is verdwenen: het komt op gang. Turn Me On echter wil mij niet onturnen. Dan liever Losers and Winners, het eerste lekkere nummer. Guardian of the Night heeft een mooi akoestisch intro, waarna een stampend nummer volgt. In dat refrein: zingt Udo nou "Man of a duck"? Met Winterdreams wordt sferisch afgesloten, één van de beste nummers van een plaat die pas op kant 2 enige glans krijgt.

Accept - Blind Rage (2014)

4,0
Blind Rage is de derde Accept met Mark Tornillo en de eerste waarbij ik vanaf het begin via de online magazines de singles volgde. Na jaren aan de zijlijn van mijn muziekbrein te hebben gebivakkeerd, was metal weer helemaal terug in het centrum daarvan en gedurende voorjaar en zomer van 2014 volgde ik de groep met belangstelling. Op zomervakantie in Duitsland bleken ze in de magazines daar 'top of ze bill'.
De singles vond ik hartstikke lekker, ze belandden op verzamel-cd's met nieuwe metal, die ik brandde om in de auto te beluisteren. Het album heb ik nooit gekocht, omdat ik vermoedde dat dit niet 52 minuten mijn aandacht zou vasthouden.

Hierboven lees ik nog enige verbazing over de "nieuwe" zanger, maar omdat Tornillo zowel de krijs van Udo Dirkschneider heeft én daarnaast over meer rauwe randjes in zijn stem beschikt, komt dat de variatie ten goede. Zoals hij bijvoorbeeld pakkend Dark Sides of My Heart inzingt en hetzelfde doet in Fall of the Empire, dat getuigt van klasse: ook in een lagere versnelling blijft zijn keeltje grommen.

De groep maakte wederom een sterk album. Zonder nieuwe wegen in te slaan is de variatie groot. Snelle dubbele basdrumbeukers (Stampede, Trail of Tears en afsluiter Final Journey), uptempo werk (Dying Breed, 200 Years met dreigende spraakzang in het intro, Bloodbath Mastermind met een ingetogen intro), doomachtig Black Sabbathiaans (Fall of the Empire en het lange The Curse), midtempo met tempowisselingen én echo's van AC/DC (From the Ashes We Rise) of zelfs gevoelig (Wanna Be Free).
Gebleven zijn de Teutoonse koortjes, de zware riffs en vliegende solo's van Wolf Hoffmann en diens klassieke citaten, deze keer de Peer Gynt (1876) van de Noor Edvard Grieg in Final Journey - zoals The_CrY tien jaar geleden al meldde.

Wat me ook opviel in 2014: alle verschillende edities van het album die verschenen tot en met boxen met dvd toe, en dat een regulier album tegenwoordig standaard op dikke dubbelelpee verschijnt. Ja, vinyl was weer helemaal terug en de fanatiekere fan kon zich eens goed over het hoofd krabben over welke versie zijn voorkeur had: de keus is groot, de marketingafdeling van Nuclear Blast heeft leuke ontwikkeluurtjes aan Blind Rage besteed.
Tornillo, gevarieerde composities van niveau, vakmanschap en géén fillers: ze hielpen de groep om na veertien jaar stilte een vaste plaats in de metalwereld terug te veroveren. Blind Rage is een sterk album, tien minuten langer dan de voorganger. Het Accept van de jaren 2010 presenteert zich in al zijn routine én creativiteit. Ook al word ik nergens verrast, het is niet uitgesloten dat ik 'm toch eens aanschaf.

Accept - Blood of the Nations (2010)

4,0
Na veertien jaar zonder nieuwe Accept vanuit de studio, was daar de nieuwe. Met de Amerikaan Mark Tornillo als zanger, waarbij kan worden vermeld dat zowel gitarist Wolf Hoffmann als bassist Peter Baltes inmiddels ook in de VS woonden.
Tornillo was de derde zanger van de groep en de fout die ze met de tweede maakten, werd niet herhaald. Hij kan krijsen als originele zanger Udo Dirkschneider en blijkt bovendien over een fraaie "cleane" stem te beschikken. De band maakt daarbij niet de fout mooie liedjes te maken zoals voorheen wel eens misging. Het is 67 minuten knallen, waarbij langzamere nummers worden afgewisseld met snelle. Producer Andy Sneap droeg zorg voor een moddervet geluid, je hoort dat er sinds voorganger Predator veel is bereikt op dat terrein.
De twaalf nummers (gewone cd-versie) werden geschreven door de genoemde heren. Mevrouw Deaffy was inmiddels ex-manager en bovendien ex-partner van Hoffmann, zodat Tornillo dat lekker zelf deed.

Kortom, veertien jaren hebben de groep goed gedaan. Nadenken over wat de sterke punten waren, hoe die toe te passen in 2010, een passende zanger daarbij zoeken en sterke nummers schrijven. Omstreeks diezelfde tijd keerde mijn voorliefde voor scheurende gitaren terug en dit album was één van de oorzaken daarvan. Alsof je oude, verloren vrienden tegenkomt. Natuurlijk zat ik er dan niet meer zo onbevangen en gretig in als op mijn zestiende. Ben desalniettemin daarna hun discografie én die van Dirkschneider gaan uitzoeken en maakte best-of-cd's van hun oeuvre voor in de auto.

Vooral de eerste helft bevalt me goed met de Teutoonse furie zoals Accept het hier noemt. Fel uit de startblokken, massief vervolgend. Op de tweede helft is een midtempo nummer als New World Comin' lekker en de tekst viel me op; ik had gelezen dat Baltes christen was geworden, hoor ik daar iets van terug in de tekst? Het wordt gevolgd door het snelle No Shelter en als slot het iets langzamere Bucketful of Hate met in het koortje een charmant Duits accent.
Op streaming hoor ik voor het eerst bonustrack Time Machine. Die bezingt de uitvinding van professor Barabas en heeft een lekker gevoel.

Is dit lekker? Jazeker. Vier sterren.

Accept - Breaker (1981)

3,5
Nadat doorbraakplaat Restless and Wild in 1982 mijn zolderkamer was komen binnenvliegen, maakte ik dankzij de fonotheek kennis met de voorganger.

Breaker deed me qua hoesontwerp en productie aan de grote broer van Accept denken, te weten Scorpions. Toch zijn beiden door anderen gedaan dan bij het grote voorbeeld.
Qua stijl was Accept uiteraard een stuk zwaarder: het geldt met name voor de eerste twee nummers, die ik op cassette opnam. Starlight is lekker uptempo, gevolgd door het titellied met daarin een snelle basdrumpartij en de cirkelzaagstem van de hier nog langharige Udo Dirkschneider.
De drie nummers na Breaker vond ik minder goed. Ook Son of a Bitch was qua muziek niet zo interessant, maar je krijgt er wél les in scheldtaal, woorden die ik op school bij Engels nooit leerde... Opvallend genoeg klinken hier in schril contrast met de tekst lieflijke klassieke invloeden in het gitaarspel.

De B-kant start verrassenderwijs met één van de betere nummers die AC/DC nooit opnam, namelijk Burning. Een eigen compositie van de Duitsers, het derde nummer van Breaker dat ik opnam. De gitaarsolo van Wolf Hofmann was helemaal in de stijl van Angus Young, maar daarom niet minder lekker.

Voor de verdere liedjes van de plaat drukte ik niet de opnameknop in. Pas nu valt me op dat ballade Breaking Up Again best aardig is; hierboven las ik dat deze is gezongen door bassist Peter Baltes; hij heeft zowaar een erg goede stem! Toch blijft dit een vreemd, Scorpionsachtig eendje in de bijt.
Dan liever de snerpende vocalen van Dirkschneider; in combinatie met de rücksichtloze metal blijkt dit nog altijd een vooral enthousiast plaatje te zijn, drijvend op drie uitschieters en voor het overige niet onaardig.

Accept - Death Row (1994)

3,5
Accept vernieuwde enigszins zijn geluid op de tweede met Udo Dirkschneider na diens terugkeer. In opener Death Row hoor ik jaren '90-(nu-)metal. Daar heb ik bar weinig mee, maar met het tweede nummer Sodom & Gomorra is het ouderwets beuken met daarin bovendien in de gitaarsolo de Sabeldans uit 1942 van de Armeense componist Aram Khachaturian, hier zoals hij het bedoelde. Vind ik zo leuk bij Hoffmann, die klassieke citaten in zijn gitaarspel!

Het nadeel van 'ouderwets beuken' is dat je het de groep al veel vaker hebt horen doen. U begrijpt wat ik bedoel: er valt altijd wat te zeuren, of Accept nou wat nieuws doet of niet... Voor mij is Accept typisch een groep waarvan een heel album niet per se mijn aandacht vasthoudt, zeker niet zo'n lange als deze. Tegelijkertijd valt er via streaming een prima afspeellijst van hun oeuvre te maken.
Andere hoogtepunten op Death Row zijn voor mij het snelle Guns 'R' Us over het Amerikaanse recht op wapenbezit (de teksten op deze Accept zijn wederom van Wolfmanns echtgenote Deaffy), het midtempo Prejudice met een thrashachtige riff (zo hoorde ik de groep niet eerder) en het hakkende Bad Religion met een persoonlijke (?) tekst over een moeilijke jeugd.
Opvallend is dat het album afsluit met twee instrumentale nummers, oftewel Hoffmann in de volgspot. Writing on the Wall is kalm met een akoestische basis en hetzelfde geldt voor Pomp and Circumstance, waarin Land of Hope and Glory uit 1901 van de Brit Edward Elgar is verwerkt. In 2003 en 2016 zou de gitarist zelfs soloalbums met zijn klassiek-beïnvloede gitaarspel uitbrengen.

Die kruising van klassieke muziek met metal vind ik dus aangenaam, verder een degelijk album. Krappe 7.

Accept - Eat the Heat (1989)

2,0
Zoals veel vaker kan ik me goed vinden in de beoordelingen van vielip en Sir Spamalot.
Met de technisch betere zanger David Reece onderscheidde Accept zich niet meer van de concurrentie. Waar Aardschok/Metal Hammer enkele jaren eerder regelmatig in het voorwoord klaagde dat die kleine kale van Accept weer op de voorkant moest van de Duitse redactie, verlangden we (?) plots terug naar het speenvarken.

Gitarist Wolf Hoffmann mocht verantwoordelijk zijn voor alle muziek, met Reece werd Accept op Eat the Heat een groep die klonk als vele, vele anderen.
Op 2/3 van tweede nummer Generation Clash, dat met z'n dikke 6 minuten op mijn gaapspieren werkt, heb ik al het gevoel op het einde van kant 1 te zitten. Zo lang duurt het. Nee, zelfs Hoffmann slaagde erin het typische Acceptgevoel te verliezen ten faveure van MTV-metaal, waarbij toetsen als in Prisoner het verergeren. Op zich geen verkeerd nummer, maar er was al zoveel op dit gebied. Op de tweede plaatkant gebeurt hetzelfde in ballade Mistreated.

Een overdosis melodie op Eat the Heat : bij Accept werkte het niet, ondanks slotlied D-Train dat eindelijk eens knált.
De cd-versie telde twee nummers meer dan vinyl, je vindt die ook op streaming. In dit geval verergeren die de zaak...

Accept - Humanoid (2024)

3,0
Uit sinds eind april, twee stemmen en mijn bericht als tweede? Het loopt niet storm op MuMe bij Accepts nieuwe album Humanoid.
De eerste van de groep bij Napalm maar verder met beproefde ingrediënten qua stijl (massieve metal) en producer. Andy Sneap (o.a. Saxon en Judas Priest) doet wat hij goed kan.

De voorbije dagen ontstond bij Dehumanizer (1992) van Black Sabbath een goed gesprek over die productie. Edwynn noteerde daar: Zelfs de producties uit de jaren 80 die door Dire Straits-oïden op dit forum vaak als 'klinisch' worden omschreven bevatten een veelvoud aan leven ten opzichte van de doodgeslagen producties zoals die van Accept, Dimmu Borgir, Hypocrisy, Immortal usw.
Dat is nog weer iets anders dan het optuigen van een geluidsmuur. Want dat kan ook perfect onderdeel zijn van het geluid."


Wel, qua geluidsmuren is het op deze Accept inderdaad robuust maar niet dichtgesmeerd. Goed gedaan, mijn bedenking is echter dat het als andere recente Sneapproducties klinkt.

En verder doet Accept precies zoals verwacht. Heel degelijk maar nergens verrassend. Als de betere fabriekskoekjes, die het afleggen tegen die van de warme bakker en tegelijkertijd nergens beneden niveau zijn.
Variatie tussen beukers en kalmer werk, fraaie gitaarsolo's van Wolf Hoffmann die zo goed melodie en snelheid kan combineren met klassieke invloeden, hoge krijszang of juist melodieuzer strotwerk van Mark Tornillo en op z'n tijd een AC/DC-achtig meebrulkoortje.
Veertig jaar geleden was ik wellicht omvergeblazen, nu beleef ik dit vooral als een herhalingsoefening. Grootste favoriet is het dubbelebasdrumslot Southside of Heaven, minst aangenaam is powerballade Ravages of Time, al is de persoonlijke tekst herkenbaar.

Een compliment tot besluit: de hoes lijkt geïnspireerd door de Duitse sci-fi-film Metropolis uit 1927, waarmee de Teutoonse cultuur van toen en nu elkaar raken. Mooi gedaan door Gyula Havancsak!

Accept - Metal Heart (1985)

3,5
Terwijl diverse Britse groepen rond 1985 tevergeefs probeerden met een gepolijster geluid de Verenigde Staten te veroveren, bleef het Duitse Accept doen waar het goed in is: metal maken. En dat beperkte zich niet tot de hoes met zijn originele idee en uitwerking.

Bij voorganger Balls to the Wall voelde ik pas ver in de tweede helft enthousiasme, deze opvolger bevat meer uptempo nummers en dat ligt mij nu eenmaal beter. Ik proef ook een vleugje AC/DC maar dan wel in Duits metaal uit Solingen verwerkt.
Verrassend is het niet (meer) (alhoewel, ik kwam toch leuke details tegen), degelijk wél. En bovendien onverslijtbaar. Geproduceerd door Dieter Derks die hoorbaar oor had voor de afwerking, waarbij de muzikanten minutieus op de achterzijde vastlegden welke instrumenten ze op welk nummer bespeelden.

Leuk zijn de klassieke invloeden in het titelnummer dat de plaat opent (Tsjaikovski in het intro en Beethoven in de gitaarsolo), Midnight Mover is iets sneller, in Up to the Limit hoor ik een "Australische riff" en Wrong is Right is rechttoe metal uit het boekje met dubbele basdrum, waarbij gitarist Wolf Hoffmann weer een fraai opgebouwde solo neerzet, zoals hij zo goed kan. In Screaming For A Love-Bite hoor ik een pakkend refrein. Toch nog enige verrassing, lekker nummer.

Kant 2 start met Too High to Get It Right, het tweede nummer waarbij ik met riff en refrein aan AC/DC moet denken, wederom in het Acceptjasje. Hetzelfde heb ik met Dogs on Leads dat lekker onheilspellend begint. Vreemdste nummer is Teach Us to Survive met zijn jazzinvloedjes in intro en de break: mijn favoriet.
Living for Tonite lijkt qua riff op Scorpions' Big City Lights en toch klinkt het niet gejat; tegelijkertijd kan ik makkelijk fantaseren dat Klaus Meine dit had ingezongen, maar de krijszang van Udo Dirkschneider mag er ook zijn. In slotlied Bound to Fail klinkt een folkachtige melodie in in- en uittro waar wij aan het einde mogen meezingen als het Urker Mannenkoor invalt. Tussendoor zet Accept een aangename, dansende groove neer.

In Europa verkocht ie in tegenstelling tot de Verenigde Staten prima, voor zover ik me kan herinneren. Een krappe 7 van mij, oftewel 3,5 ster.
PS: hoor eens hoe in het refrein van Metal Heart het woordje 'metal' fraai op z'n Duits met dunne 'l' wordt gezongen. Ik vind het charmant!

Accept - Objection Overruled (1993)

3,5
De opmerking hierboven snap ik helemaal niet, misschien kan shrink die uitleggen? Udo Dirkschneider was namelijk terug bij Accept en de groep maakte met Objection Overruled een niet-lullûh-maar-spelûh-plaat.

Was ik bij verschijnen hiervan even oud geweest als bij het verschijnen van Restless and Wild dan was ik wild-enthousiast geweest, maar inmiddels was ik tientallen albums verder en als vader druk met luiers, flesjes en meer. Dan zit je er toch anders in.

Met de nuchterheid van nog eens 31 jaar verder valt op dat de groep alle misverstanden wilde uitsluiten door de Teutoonse metal te maken die door de fans werd gevraagd. Dezelfde die het live het beste deed.
Het is dus compromisloos hard met vaak de solovirtuositeit van gitarist Wolf Hoffmann. Metal als in de New wave of British metal met AC/DC-achtige meebrulrefreinen. Tegenwoordig heet het ook wel classic metal, waarbij dient te worden opgemerkt dat de Duitsers een volstrekt herkenbaar geluid hebben.

Lekker beuken in het titellied dat het album aftrapt, prachtige solo in het vierkante Slaves to Metal en akoestische gitaren in semiballade Amamos la Vida. Gewoon doen waar je goed in bent.
De Japanse fans boften weer eens met een bonus: op JijBuis blijkt Rich and Famous een knus rockende meezinger te zijn.

Laat ik als favo's de snelste nummers kiezen, dus de opener, Sick, Dirty and Mean en slotlied This One's for You. Als album: degelijk Duits staal dat precies doet waarvoor het is bedoeld.

Accept - Predator (1996)

3,5
Predator werd opgenomen in Nashville met de Duitse producer Michael Wagener, die daarheen was verhuisd; gitarist Wolf Hoffmann en bassist Peter Baltes zouden later zijn voorbeeld volgen. Ook Udo Dirkschneider is weer van de partij, maar de groep is na het wegvallen van drummers Stefan Kauffmann (rugproblemen bij de voorganger) en vervanger Stefan Schwarzmann gereduceerd een trio, met de Amerikaan Michael Cartellone als sessiedrummer.

De productie is droger in vergelijking met de vorige twee en de groep injecteert deze maal hun metal met de nodige invloeden van AC/DC. De tempo’s liggen lager, maar ik mopper niet: veel nummers zitten goed in elkaar en de koortjes zijn pakkend, zoals Hard Attack bewijst. Verrassend is het akoestische slot met conga’s van Crossroads, in Diggin’ in the Dirt klinkt langzame metal van een zwaarder kaliber. Pas met track 8 Crucified is daar de eerste dubbelebasdrumbeuker – lekker! Slotlied Primitive sla ik liever over door de lelijke drumcomputer.
Opvallend is dat Baltes op maar liefst drie nummers alle leadzang doet en dat doet ie goed; was dat omdat Dirkschneider terug in Duitsland zat? Het album komt sterk uit de startblokken, maar de tweede helft is minder spannend.

Hierna hield de groep op te bestaan. Dirkscheider vervolgde zijn carrière vanuit Duitsland met U.D.O., Hoffmann begon een volgend leven als professioneel fotograaf en Baltes dook op bij onder meer John Norum, Don Dokken en Therion. Tot in 2005 een livetour volgt, waarna de groep in 2009 weer bij elkaar komt voor nieuw studiowerk, zij het zonder Dirkschneider.

Accept - Restless and Live (2017)

Alternatieve titel: Blind Rage - Live in Europe 2015

4,0
In 2010 keerde Accept sterk terug met nieuwe zanger Mark Tornillo en bracht sindsdien sterk songmateriaal. In hun eigen Duitsland halen de albums hogere noteringen dan voorheen meestal met originele zanger Udo Dirkschneider het geval was. En omdat streaming in die jaren in Duitsland nog geen gemeengoed was, zullen de verkoopaantallen best prima zijn geweest.
Blood of the Nations haalde er #4, Stalingrad #6 en Blind Rage #1. Na driemaal studio achtten ze de tijd rijp voor een liveplaat, opgenomen tijdens diverse optredens van de tour voor Blinde Woede. En dan was daar de dvd-versie, opgenomen bij festival Bang Your Head!!! dat een iets andere trackvolgorde kent.
Bij de timing van deze uitgaven kun je je inderdaad met Sir Spamalot afvragen of het iets te maken had met Udo’s livealbum vol klassiekertjes van zijn oude bandje.

Tegelijkertijd speelt de groep veel werk van de jaren Tornillo, die zich overigens met vlag en wimpel door het werk uit de jaren Udo slaat. Wie zoals ik opgroeide in de jaren '80 heeft meer met het oudere werk, dat in de decennia ingebeiteld raakte in mijn neuronen. Maar die nostalgie leidt niet tot de conclusie dat hun vroegere werk beter was. Het valt juist op hoe goed oud en nieuw samengaan.
En verder: in No Shelter een heerlijk duel tussen gitaar en de bas, wat ik van conculega's van Accept niet zo ken. En verder uiteraard spetterende gitaarsolo's, waarbij nieuweling Uwe Lulis ook meer blijkt te kunnen dan "slechts" slaggitaar.

Een geoliede metalmachine die er hoorbaar plezier in heeft en bovendien knalt het lekker vet de boxen uit. Het dubbelalbum haalde in Duitsland #9 in de albumlijst.

Accept - Restless and Wild (1982)

4,0
Ik was een tiener, meisjes waren hopeloos onbereikbaar en puistjes zochten mij juist op. Gelukkig was daar altijd de muziek. Bijvoorbeeld toen Restless and Wild verscheen, mijn kennismaking met het Duitse Accept.
De hoes alleen al: 'Was dat een sneer naar Michael Schenker?' vroeg ik mij met mijn muziekmaat af. 'Die zal het niet leuk vinden dat twee Flying-V-gitaren in de fik worden gestoken', redeneerden we.

De opener kende een onverwacht humoristische start en vervolgens klonk het snelste nummer dat ik ooit had gehoord. Jawel, een tijd lang gold Fast as a Shark als het ultieme snelheidsrecord in de muziek. Ik zette een jaar later de songtitel op de kettingkast op mijn fiets met een haai erbij getekend, als afschrikmiddel om dit rijwiel niet bij het NS-station te stelen.
Jammer dat er niet nog zo’n knaller op stond, van mij had de hele plaat wel zo mogen klinken. Desondanks volgde meer kwaliteit. Op de A-kant de vlotte titelsong, het snellere Ahead of the Pack en het langzame Neon Nights dat aan het einde onverwacht versnelt. Had eerder gemogen, vond ik.
Op de B-kant sprongen het uptempo Flash Rockin’ Man en het sferische Princess of the Dawn met zijn abrupte slot eruit. Maar zelfs mindere nummers als Shake your Heads (over de enige “dans” die ik beheerste) en Don’t Go Stealing my Soul Away bevatten fraaie details. Dit alles messcherp geproduceerd, de plaat knalde mijn goedkope boxjes uit. De speenvarkenkrijs van Udo Dirkschneider beviel mij wel, bovendien was ook zijn lagere versnelling aangenaam.
Jaren later vielen mij pas goed de subtiele, klassieke elementen in het gitaarwerk op, een fraai contrast met de woeste heavy metal. Wolf Hoffmann doet hier wat Ritchie Blackmore in de hardrock deed: melodie en versieringen toevoegen.

Tot dan toe waren de Verenigde Staten en Engeland dé hardrock-/metallanden. Dit album was een voorbode van de grote Duitse wereld van scheurende gitaren die aanstaande was, nadat Scorpions aan Accept was voorgegaan. Iets soortgelijks gebeurde gelijktijdig in Japan met Bow Wow en Loudness. De genres kregen ook buiten de Angelsaksische wereld eigen wortels, waar nadien menig grote boom uit groeide.

Toen ik in 2017 de catalogus van de band ging herontdekken, heb ik eens uitgezocht hoe het met dat “hei-di-hei-do-hei-da” in de eerste tonen van de plaat zit. Het blijkt uit Ein Heller und ein Batzen te komen, oorspronkelijk (1830) een drinklied maar rond 1940 een marslied van het Duitse leger. Omdat het geen nazitekst heeft, valt het echter niet onder het Duitse wetsartikel omtrent verboden uitingen; § 86a van het Strafgesetzbuch, leer ik van Wikipedia. De heren van Accept waren overigens onbekend met die geschiedenis, las ik elders.
Mooi is de anekdote die ZAP! hierboven vertelt: ik zie het gezinnetje aan de geprakte aardappels met spruitjes zitten en vervolgens schrikken. Fijn, zo’n oudste broer! Precies wat ik mijn broertje en zusje liet doen, want natuurlijk moest iedereen dit horen!

Accept - Russian Roulette (1986)

3,5
Indertijd deze Accept gemist en dat pas rond 2018 ingehaald. Het bleek een soort van tegenstrijdig: nieuwe nummers en tegelijkertijd is Russian Roulette met alle bekende elementen een feest der herkenning.
Bij verschijnen heb ik wel de hoes uit de platenbak gehaald en goedkeurend bekeken: opvallend ontwerp.

Nu afgespeeld via streaming na hun laatsteling Humanoid te hebben gedraaid en eens extra op de productie gelet. Dan valt op dat het al in 1986 prima klonk en vooral minder klinisch dan in 2024.
Destijds waren holle badkamerdrums in de mode; Accept trapte niet in die val, al is dat geluid juist hét element dat verraadt dat dit een productie uit de jaren '80 is. Waarmee in dit geval helemaal niks mis is.

Accept als betrouwbare maker van massieve heavy metal, soms woest en snel, dan weer geschikt om mee te brullen. Dankzij de herkenbare zang van Udo Dirkschneider onderscheidt men zich van de concurrentie.
Met de teksten van Gaby 'Deaffy' Hauke, toen manager en anno '24 nog altijd getrouwd met gitarist Wolf Hoffmann, snap ik de albumtitel en hoes beter. Het waren de jaren van de koude oorlog, al kwam de term perestrojka in zwang: we worden gewezen op de waanzin van de wapenwedloop.

Kant 1 is spannender. Op de tweede helft is het kalmer en melodieuzer, met het midtempo Man Enough to Cry als meest persoonlijke nummer en het te kalme meezingslot Stand Tight. Maar Accept klinkt als Accept, wat met de opvolger niet meer het geval was.