menu

Via deze pagina blijf je op de hoogte van recente stemmen, meningen en recensies van RonaldjK. Standaard zie je de activiteiten in de huidige en vorige maand. Je kunt ook voor een van de volgende perioden kiezen: januari 2024, februari 2024, maart 2024, april 2024, mei 2024, juni 2024, juli 2024, augustus 2024, september 2024, oktober 2024, november 2024, december 2024, januari 2025, februari 2025, maart 2025, april 2025

Steve Morse Band - Stressfest (1996) 3,0

vandaag om 07:34 uur

De zesde van de Steve Morse Band en de vierde met drummer Van Romaine en bassist Dave LaRue, de laatste fungeert inmiddels tevens als co-producer naast Morse. StressFest verscheen twee maanden na Purpendicular, Morses albumdebuut bij Deep Purple. De hoes is enigszins een zoekplaatje: boven de letters met de titel zien we de drie gebeeldhouwde leden van de groep.

Verder is het niet verrassend: instrumentale muziek met de elektrische gitaar in de hoofdrol en soms de bas op gelijkwaardig niveau: ook LaRue is een virtuoos op zijn instrument. Qua genre klinkt melodieuze (hard)rock op speltechnisch hoog niveau. Morse laat hierbij melodie prevaleren boven het etaleren van zijn vingervlugheid, al is die frequent te horen.
Daarbij heb ik niet het idee dat hij zijn beste ideeën aan Purple heeft gegeven. Vermoedelijk is hij een veelschrijver met meer dan voldoende inspiratie, het leidt in ieder geval tot een volwaardig album.

Daarbij springen er twee nummers uit: de stevige opener Stressfest heeft folk in de melodieën, maar dan wel van het stevige en virtuoze soort. De tweede helft opent met het ingetogen 4 Minutes to Live, waarin toetsen klinken in oriëntaalse sfeer; de hoes vermeldt niet wie die bespeelt maar het verrijkt het geluid: even wat anders.
Andere nummers die opvallen: Brave New World begint ingetogen en bevat gaandeweg steeds meer shredspel, Delicate Balance is akoestisch en drumloos en afsluiter Live to Ride bevat stoempende blues. Verder vooral een album voor de gitaristen onder ons met nummers die onderling redelijk inwisselbaar zijn. Anders dan op vorig werk stoeit hij niet met country en zelfs de fusionelementen zijn minder dan voorheen, of ze moeten in het basspel van LaRue zitten.

Terwijl Morse druk was met Deep Purple, verscheen het jaar erop de heruitgave van het debuut van Dixie Dregs, Morses eerste groep waarmee hij albums maakte. Dat verscheen in 1975 maar nooit via de reguliere kanalen, wat in 1997 alsnog gebeurde. Op naar The Great Spectacular.

» details   » naar bericht  » reageer  

Penetration - Coming Up for Air (1979) 3,5

gisteren om 19:49 uur

Op reis door de wondere wereld van new wave en aanverwanten bleek ik de groep Penetration te zijn vergeten. Een jaar na hun debuut, mijn vorige halte, verscheen Coming up for Air dat begin oktober 1979 tot #36 reikte in de Britse albumlijst.
Hij bestaat verrassenderwijs uit demo's (kant 1) en liveopnamen (kant 2). Centraal staat zangeres Pauline Murray, die met de mannen in haar groep een melodieuze versie van het genre neerzet.

Soms gaat de muziek verder dan punk, zoals Last Saving Grace, dat de kant van new wave opschuift omdat de gitaren minder scheuren. Maar het korte Killed in the Rush gromt dan weer venijnig. En dankzij sommige gitaarsolo's, zoals die in Challenge, neigt het naar (hard)rock. Verantwoordelijk hiervoor is gitarist Fred Purser, die zou opduiken bij metalband Tygers of Pan Tang uit Newcastle als vervanger van John Sykes.
Penetration viel namelijk eind 1979 uit elkaar. Pauline Murray ging verder met Pauline Murray & The Invisible Girls en was in 1980 te horen op album Baby's Got a Gun van The Only Ones.

Overigens vermeldt MuMe bij Coming up for Air veertien nummers, waar Discogs er zestien noteert.

In mijn reis door new wave keer ik terug naar 1980: het debuut van Hazel O'Connor.

» details   » naar bericht  » reageer  

Penetration - Moving Targets (1978) 3,5

gisteren om 18:30 uur

Op reis door new wave reis ik van de DDR-groep Silly drie jaar terug naar 22 oktober 1978, als Moving Targets de Britse albumlijst betreedt op #22, namens de groep Penetration. Met zo'n bandnaam zou je kunnen denken dat het hier überseksistische machorock of metal betreft, maar dat zit anders.

Frontvrouwe Pauline Murray werd spoedig bekend als één van de vrouwen in de Britse punk. Een vrouw als een zelfstandige, mondige burger in de popmuziek? Dat was in '78 nog geen vanzelfsprekendheid, leer ik ook van deze foto van de Ladies Tea Party, in 1980 georganiseerd in Londen door Debbie Harry van Blondie. Murray ontbrak hierbij, maar past naadloos in het rijtje namen dat in de tekst langskomt. Penetration was afkomstig uit Ferryhill, ten zuiden van Newcastle.

Hierboven een ietwat curieus bericht over "niet kunnen kiezen tussen". In 1978 waren de genoemde stijlbenamingen nog piepjong en liepen de interpretaties ervan dwars door elkaar. Zelfs het onderscheid tussen punk en new wave was nog niet eensluidend, waarbij de termen new wave en postpunk synoniemen waren.
Penetration stond te boek als punk, waarbij ze musiceerden in de voetsporen van Sex Pistols en vooral Buzzcocks. Behalve een vrouwelijke vocalist is de rol van gitarist Fred Purser afwijkend: hij weet af en toe klassieke rocksolo's in de nummers te smeden.
Wat vooral klinkt is uptempo rock met Murrays expressieve en heldere stem. Felste nummers op kant 1 zijn Life's a Gamble en slotlied Stone Heroes. Op kant 2 heten de punkigste nummers Nostalgia (oorspronkelijk van de Buzzcocks) en (oorspronkelijk van de Patti Smith Group) Freemoney - mijn streaming platform schrijft dat spellingscorrect met twee woorden, maar op het oorspronkelijke vinyl is dat anders, net als op latere uitgaven.

Enigszins afwijkend is Movement, dat kant 2 opent: het heeft een vleugje ska in rock verpakt. Verder dus nogal eens "classic (hard)rock". Leuk dat die genres hier zo door elkaar lopen, als een voorbode van de crossover punk/hardcore die later onder invloed van Motörhead en Discharge zou ontstaan. Vanaf 1990 verschenen van Moving Targets cd-edities met vier bonusnummers.

Ook de opvolger van dit album had ik abusievelijk overgeslagen. Volgende halte is daarom Coming up for Air van het jaar erna.

» details   » naar bericht  » reageer  

Silly - Tanzt Keiner Boogie? (1981) 3,0

gisteren om 17:57 uur

Dit album van het Oost-Berlijnse Silly is grotendeels dezelfde als het album Silly, dat ik zojuist beschreef.

Het was 1980, de Koude Oorlog bevroor de wereld en zowel het democratische westen en communistische oosten hadden raketten met kernkoppen op elkaar gericht. Silly weet evenwel hun debuut in West-Berlijn uit te brengen bij het label Rocktopus, een dochter van het grote Hansa. De leden mochten daarvoor echter niet naar West-Duitsland (ze konden eens besluiten daar te blijven) en de enige platenmaatschappij van de DDR Amiga biedt alsnog zijn studio aan.

Iets later, in 1981, verschijnt de plaat alsnog in de DDR, nu met andere hoes, de titel Tanzt Keiner Boogie? én een gewijzigde tracklist.
Van de westerse versie sneuvelen Mitternacht en Ich Reiß Ihn Aus. Daarvoor in de plaats komt uptempo poprock in Irgendwann Stinkt Jeden Mal Was An, het stampende kroeglied Der letzte Kunde met enkele leden van DDR-groep City, plus het ingetogen en diep-melancholische Menschenland, waarbij de overige nummers in andere volgorde in de groef worden geperst.

Qua tracklist hoor ik dan toch liever de westerse editie, al is Menschenland meer dan fraai gezongen door Tamara Danz. Opvallend voor een geïsoleerd land als de DDR is dat de productie dik in orde is; het moest zich kunnen meten met de westerse muziek, zoals zelfs de West- en Oost-Berlijnse dierentuinen met elkaar concurreerden... In 1983 verscheen de opvolger Mont Klamott, die ik bij dat jaar hoop te bespreken. In 2006 verscheen deze Silly's als onderdeel van de 7cd-box Die 7 Original Alben.

Mijn reis door new wave gaat terug naar 1978 omdat ik een Londense groep heb overgeslagen: Penetration en elpee Moving Targets.

» details   » naar bericht  » reageer  

Silly - Silly (1980) 3,5

gisteren om 17:33 uur

In mijn tocht door new wave was mijn vorige halte in het Engelse Sheffield bij de avant-gardegroep Cabaret Voltaire. Tijdens de reis kwam ik éénmaal eerder de naam van een DDR-artiest tegen: Nina Hagen en haar eerste opnamen, in 2020 verschenen verzameld op Was Denn...? Hier een groep die niet naar het westen vertrok.

Nu dus de volgende. Opgericht in 1978 in Oost-Berlijn in de wijk Prenzlauer Berg. In die tijd nog gelegen in de DDR was een eigentijdse popgroep als Silly bij voorbaat verdacht bij de communistische autoriteiten en dat gold ook voor de Angelsaksische naam. De groepsnaam werd gewijzigd naar Familie Silly en een kat werd aangewezen als mascotte met de naam Silly, als verhaal om onder de overheidsbemoeienis uit te komen. Het enige platenlabel van het land, Amiga, staat uiteraard ook onder controle van de communistische partij en ziet een contract niet zitten.
De groep bestaat dan echter uit vier goede muzikanten met als blikvangster zangeres Tamara Danz. Zij en een ander groepslid spreken Roemeens en hun contacten daar leiden ertoe dat de groep in Roemenië kan optreden. Bij één van die concerten is een westerse platenbaas aanwezig; het leidt ertoe dat de groep bij het West-Berlijnse label Rocktopus (sublabel van het grote Hansa) haar debuut kan uitbrengen. De directie van Amiga zal dit nieuws met gefronste wenkbrauwen hebben vernomen. De groep krijgt geen toestemming om de muziek in West-Berlijn te maken en dus gaat men in de studio van Amiga aan de slag.

Qua new wave is Silly muzikaal gezien een buitenbeentje. Eigenlijk klinkt hier meestal mainstreampop en qua uiterlijke verschijning lijkt met de lange haren van de leden, één van hen bovendien met lange baard, in niets op hun westerse collega's binnen dat genre. Toch heb ik de groep in mijn afspeellijsten met wave gezet: subtiel klinkt protest tegen de overheid en is dat niet één van de motivaties van de prille punk, new wave en post-punk. De cultuur in de DDR is anders; verpakt in vaak mainstream rock klinkt bij Silly wel degelijk anti-establishment.
Nu kreeg new wave ook in het westen vanaf 1980 mainstream elementen: denk aan de mode van de new romantics en groepen als Duran Duran en Spandau Ballet. Wat dat betreft is het alsof Silly hen vóór was.

Veel inleiding, hoe zit het echter met de muziek? Met de hoes valt meteen op dat de groep zich weer gewoon Silly noemde. Opener Tanzt keiner Boogie is op funk geschoeid en Danz vraagt zich af "Wer tanzt mit mir, kein Mesch tanzt hier, Sie sitzen rum bei ihrem Bier". Je kunt er, goed gecamoufleerd, een politieke boodschap in lezen: "Tanzt keiner Boogie von diesen hochverehrten Herrn?". De krachtige stem van Danz heeft een rauw randje en overtuigt onmiddellijk.
Angst in der Nacht begint met elektrische piano, intro van een vlot rocknummer dat een nachtmerrie beschrijft; opnieuw kun je er ook kritiek op het leven in een dictatuur in horen. Het volgende nummer Mitternacht dan echter een heel brave liefdesballade, waarna Blue Jeans opnieuw pittige rock bevat met een tekst die duidelijk een voorkeur voor de westerse spijkerbroek verraadt, als kleine verzetsdaad tegen de op Moskou georiënteerde (mode)opvattingen van de DDR-leiders.

Kant 2 start met Pack deine Sachen met muziek die je wel met die van Het Goede Doel zou kunnen vergelijken: poprock die bovendien dansbaar is. Reggae in het pakkende Danach kräht kein Hahn mehr, vlotte rock in Ich Reiß Ihn Aus en een kalm slot middels Gut´Nacht Amigo.

Wat ik niet heb kunnen vinden is de verschijningsdatum, die vermoedelijk in de tweede helft van 1980 ligt. Dat blijkt uit het feit dat in Oost-Berlijn de heren van Amiga plotseling wél wat in dit album zien en het in 1981 alsnog uitbrengen onder de titel van het openingsnummer. Bij Tanzt Keiner Boogie? vervolgt dan ook mijn verhaal.

Met eerst een PS'je: vorige week zag ik de indrukwekkende ZDF-documentaire 75 Jahre Deutschland – Wir Grenzgänger over het leven in de DDR, over vrijheid en staatscontrole. Daarin enkele bijzondere verhalen, die me soms bijna naar adem deden happen. Helpt om te begrijpen in welke context Silly haar muziek maakte. Knap dat men dan met dit album wist te komen, dat bovendien goed geproduceerd is.

» details   » naar bericht  » reageer  

Cabaret Voltaire - The Voice of America (1980) 3,0

gisteren om 09:55 uur

Het derde album van Cabaret Voltaire in 1980, na het debuut "Mix-Up" uit '79 en de veertig minuten durende Three Mantras uit mei 1980. Dat bestaat uit slechts twee nummers op 33⅓ RPM, zelfs voor streaming niet in stukjes geknipt, hetgeen lucratiever zou zijn geweest aangezien die platformen per gedraaide track uitkeren. Hij staat op MuMe als EP maar met de lengte en het toerental van 33⅓ toch echt een elpee en tegelijkertijd een tussendoortje. In juli 1980 bracht de groep uit Sheffield The Voice of America uit.

Die is met zijn tien nummers stukken enigszins toegankelijker. Klonken op "Mix-Up" nog livedrums, dat is op The Voice of America voorbij: alle percussiegeluiden komen uit een doosje, met Stay out of It als uitzondering. Ten opzichte van een jaar eerder klinkt minder noise, waarbij nog altijd wordt geëxperimenteerd met geluiden. Dit buiten de geijkte patronen van coupletten en refreinen.

In de albumtitel zou je een boodschap kunnen zien, maar met de fragmentarische teksten is het maar de vraag of dat zo is. Eigenlijk hoor je diverse stemmen van Amerika, zoals instructies voor politiemensen hoe te handelen bij een concert van de Beatles, zoals de dwingende openingsklanken van het album doen. Bedoelt het trio Cabaret Voltaire te zeggen dat deze instructies kenmerkend zijn voor de VS?

Meer over de openingsgeluiden las ik bij Electronicsound.co.uk. In Damage Is Done een monotone beat, lange geluiden op elektrische gitaar en spreekzang. Partially Submerged doet hetzelfde maar dan zonder stem of beat, waardoor het tot een soundscape wordt met nadruk op elektronica. Kneel to the Boss (een politiek statement?) is dan weer met drumcomputer en spreekstem, Premonition avant-gardistisch en This Is Entertainment als vervreemdende dance.
If the Shadows Could March is een kleine minuut als de soundtrack bij sci-fi, waarna het conventionelere Stay out of It warempel iets van Talking Heads wegheeft. Met Obsession en News from Nowhere meer elektronische beats en gesampelde geluiden, waarna Messages Received op z'n postpunks afsluit met warempel een melodie. Monotoon maar toch, dit is het nummer dat ik in mijn afspeellijst met new wave zet.

Vervolgens reis ik verder door de albums achter mijn afspeellijsten met new wave. Ik kwam van single The Harder It Comes van Joe Jackson, onder meer te vinden op diens verzamelaar Master Series. Volgende station is het debuut van het Oost-Duitse Silly.

» details   » naar bericht  » reageer  

Roxy Music - Viva! Roxy Music (1976) 4,5

Alternatieve titel: The Live Roxy Music Album, afgelopen zaterdag om 20:07 uur

Inhaalslag. Afgelopen november in Neerlands meest noordelijke platenzaak gekocht (Simply-Listening in het Groningse Ulrum - paradijsje!) deze Viva! Roxy Music - The Live Roxy Music Album.
In het najaar van 1976 ging ik actief naar de radio luisteren (Hilversum 3 en later andere zenders erbij) en dus was ik net te laat om deze van Roxy Music bewust mee te maken; hij verscheen in juli dat jaar. Toen Virginia Plain in 1977 een hit werd, vond ik dat een geweldig nummer (opgenomen met cassette van de radio, zoals vele tieners dat destijds deden). Had ik deze plaat gekend, dan was ik omver geblazen.
Opgenomen in 1973, '74 en '75 is dit een sterke dwarsdoorsnede van de beginjaren van Roxy Music, een eigenwijze rockgroep. Verpakt in een klaphoes met daarop enkele tv-/videofoto's, aan de gestreepte weergave te zien.

Ik ontdek ook dat er nog altijd enige geheimzinnigheid rond dit album hangt. Dit wat betreft de baspartijen: wie speelt wat? De achterzijde van de hoes vermeldt naast John Wetton ook zijn voorgangers John Gustafson (ik ken hem van onder meer Roger Glovers The Butterfly Ball and the Grasshopper's Feast en de Ian Gillan Band, alsmede Sal Maida (hierna bij powerpopgroep Milk 'n' Cookies). En dan staat vermeld de naam van de latere bassist-van-Foreigner Rick Wills, die overdubs zou hebben verzorgd.

Out of the Blue is fel en dreigend; je vraagt je af waarom het nummer nooit is gecoverd door een (doom) metalband. Met onder meer een pakkende vioolsolo van Eddie Jobson, die ik ken van later werk bij Jethro Tull. Pyjamarama is eveneens volop stevig, het gitaarwerk van Phil Manzanera is wederom heavy. Met The Bogus Man doet funk zijn intrede, drummer Paul Thompson mept strak door, John Wettons bas gromt licht en de sax van Andrew Mackay weent. En steeds die aparte zanglijnen van Bryan Ferry, zo afwijkend van het croonen dat hij in latere jaren ging doen.

De toetsenpartij van Jobson in Chance Meeting is met het vocale deel onheilspellend, waarbij de hobo van Mackay verrassend goed past. Ik herken de sfeer zoals ik die bij bijvoorbeeld Siouxsie and the Banshees tegenkom; het kan niet anders dan dat de muzikanten van haar scene en generatie sterk beïnvloed zijn geweest door Roxy Music. Het gaat over in het pompende Both Ends Burning met zijn dalende akkoordenreeks en klaterende sax, waar de partijen van achtergrondkoor The Sirens een extra laag vernis brengen.

Met het ruim tien minuten durende If There Is Something heb ik ondanks de diverse delen in het nummer minder, maar de statistieken bij Viva! leren mij dat ik een uitzondering ben: het is de grootste favoriet hier. Voor het eveneens uitgerekte In Every Dream Home a Heartache geldt hetzelfde, de één na grootste favoriet van de plaat volgens de MuMens. Maar ik ben nu eenmaal van de generatie punk, wave en metal: uptempo muziek heeft vaak mijn voorkeur. Geef mij op kant 2 maar Do the Strand.

Vol en vet geproduceerd door Chris Thomas, verbaas ook ik me erover dat er tot de dag van vandaag niet een uitgebreidere versie van Viva! Roxy Music is verschenen. Op deze wijze blijft het echter wél relatief kort maar krachtig. Een stevig, luid en gevarieerd monument van een hecht spelende groep.

» details   » naar bericht  » reageer  

Nina Hagen - Personal Jesus (2010) 4,0

afgelopen vrijdag om 12:30 uur

In 2010 werd Nina Hagen christen, mede door haar contacten in een Duitse kerkgemeenschap, net over de grens nabij Enschede. Ze vertelt erover in haar biografie, die niet lang nadien verscheen.
Het resultaat is hoorbaar in de teksten, waarbij Hagens stem twee (?) octaven is gezakt ten opzichte van haar jonge jaren en een gebarsten randje heeft opgedaan. Wennen wellicht, maar met haar onverminderde expressiviteit is dat geen probleem.
Mijn streamingplatform meldt dat er een 15th Anniversary Edtion is. Ik beluister 'm - hoe toepasselijk - op Goede Vrijdag.

Een hele lading covers en stijlen uit de geschiedenis van de "lichte" muziek vormt de rode draad van een aangenaam album.
In God's Radar klinkt vrolijke zydeco, gospel in I'll Live Again. Rockende gospel in Personal Jesus, blues in Nobody's Fault But Mine. Terug dus naar de wortels van popmuziek, symbolisch voor haar persoonlijke queeste. Later ook folkachtig dankzij mandoline en dan country met steelguitar.

Halverwege (track 7) duikt nieuwe track I Am Born to Preach the Gospel op, eveneens een cover. De sfeer blijft onverminderd opgewekt. Tot met de snelle fiddlecountry van slotlied All You Fascists Bound to Lose een ernstige waarschuwing volgt, zij het alweer in vrolijk jasje... De laatste twee nummers zijn op streaming overigens verwisseld.

Ik weet niet of deze editie in fysieke vorm een uitgebreidere verpakking kent, wél dat ik van de weeromstuit zin krijg in het latere werk van stijlgenoot Johnny Cash. T.z.t. kunnen hij en frau Hagen in Hemelrijk een mooi affiche vormen...

» details   » naar bericht  » reageer  

Barren Cross - Rattle Your Cage (1994) 4,0

afgelopen donderdag om 20:24 uur

In 1994 was er ineens volkomen onverwacht een nieuwe Barren Cross. De groep was na het ijzersterke State of Control en een tournee uit elkaar gevallen, wat mogelijk ook te maken had met de financiële problemen bij platenlabel Enigma. Dat wist ik niet, wel verscheen onverwacht het incomplete Hotter Than Hell! Live.

En dan vier jaar later even onverwacht een nieuw studioalbum. Bleek dat de groep bij elkaar was geweest om één of twee nummers op te nemen voor een verzamelaar, wat uitmondde in een volledig album. Twee van de heren hadden inmiddels kortgeknipte koppies, drummer Steve Whittaker werkte bij de LA Police Department.

Rattle Your Cage heeft niet de geperfectioneerde productie die de heren destijds door John en Dino Elefante kregen aangemeten. Het zelfgeproduceerde album klinkt rauwer maar nog altijd vól, in 1994 helemaal passend bij de tijdgeest.
Destijds vond ik er weinig aan, maar ik leed aan metaalmoeheid en kwam bij akoestischer muziek (Sixteen Horsepower en zelfs Johnny Cash) terecht. Vorig jaar pikte ik de cd echter uit een bak in Gorinchem en 31 jaar later is de hernieuwde kennismaking méér dan smakelijk, inclusief de productie. Volvette metal gespeeld door topmuzikanten.

Zanger Mike Lee heeft namelijk longen als orgelpijpen (passend bij white metal zoals we dat toen noemden), immens met een groot bereik waarbij hij zowel ingetogen als rauw weet te excelleren. In de eerste helft vind ik qua composities vooral de even nummers goed. Dus Here I Am met zijn machtige refrein, het gejaagde en tegelijkertijd swingende No Time to Run en de powerpop met scheurende gitaar van Somewhere Far Away. Niet geheel toevallig zijn dat de melodieuzere composities.

De tweede helft is nog sterker. Mijn uitschieters zijn het felle Feed the Fire, de powerballad Let It Go Let It Die met een - voor metal - opvallende baslijn en hetzelfde gebeurt in J.R.M. dat helaas knullig wordt weggedraaid (vast iets met tijdnood en beperkt budget), Your Will is voor een ballade te doen (ben daar niet zo van) en gelukkig een hard slot met Midnight Son met daarin een fraai middendeel.

Een beperkt budget wreekt zich in de voorzijde van de hoes (de eerste digitale knutsels waren beperkt) en de bandfoto met zijn groffe korrel op de achterzijde van het inlegboekje. Bovendien heeft mijn boekje (UK-versie) per ongeluk een lege pagina...
In 2021 verscheen het album bij Retroactive in geremasterde editie. Dit bovendien met een nieuwe hoes en niet alleen op cd maar - voor het eerst - ook op elpee. Hier op Discogs. Ziet er meteen stukken beter uit.

Volgende en tot dusver laatste album van de groep was live-cd Birth Pangs uit 2013. Mike Lee bracht zomer 2024 een album uit met Human Code, tijd dat ik daar eens voor ga zitten - en 'm toevoegen op MuMe.
Vraag ik me opeens af: nu er een handelsoorlog met de VS is uitgebroken, wat betekent dat voor importplaten? Ik vrees dat de gevolgen niet best zijn

» details   » naar bericht  » reageer  

Joe Jackson - Master Series (1998) 5,0

Alternatieve titel: The Universal Masters Collection, afgelopen donderdag om 18:51 uur

Ik reis door de new wave en bevind me in juli 1980. In de laatste week van die maand betreedt non-albumsingle The Harder They Come de Nationale Hitparade, waar het in augustus twee weken op #34 staat. In de Top 40 geraakt de single diezelfde maand tot #35.
De eerste verzamelaar van Joe Jackson op MuMe te vinden met dit nummer erop is dit Master Series, pas 18 jaar nadien verschenen. Discogs vermeldt ook de compilatie Joe Jackson van een jaar eerder. En nog steeds niet te vinden op een bonusversie van album Beat Crazy.

Hoe dan ook: heerlijk liedje, waarbij ik pas net ontdek dat het cover is. Het origineel behoort aan Jimmy Cliff uit 1971: hier diens versie.
Wie een verzamelaar van Joe Jackson zoekt, zou moeten checken of dit nummer daarop is te vinden. Dat de muziek op zijn verzamelaars niet homogeen is, is voor mij juist een aanbeveling, passend bij zijn oeuvre.

Mijn reis kwam van Robin Lane & The Chartbusters en vervolgt in augustus 1980 bij Cabaret Voltaire en hun The Voice of America.

» details   » naar bericht  » reageer  

Robin Lane & The Chartbusters - Robin Lane & the Chartbusters (1980) 4,5

afgelopen donderdag om 17:11 uur

Op reis door de albums achter mijn afspeellijsten met new wave. Vanaf de Londense vrouwengroep Mo-dettes geraak ik bij deze groep uit Boston, Massachusetts.
Vorig jaar kwam ik het titelloze debuut van Robin Lane & The Chartbusters tegen in het Duitse Minden bij een meer dan goed gesorteerde winkel met veel tweedehands geluidsdragers. Ik nam 'm op de gok mee. Heb haar in de jaren ’80 live gezien, waar niks van was blijven hangen behalve nieuwsgierigheid.

Die wordt bepaald niet teleurgesteld. Kant 1 bevat zes nummers; opener en tevens single When Things Go Wrong is een melancholiek liedje (als single in juli '80 #87 in de Billboard Hot 100. It’ll Only Hurt a Little While zit in dezelfde hoek met de herkenbare, ietwat lage stem van de zangeres.
Met het melancholische en snellere Don’t Cry is het helemaal raak en als Without You er iets rockender een schepje bovenop doet, blijkt het album definitief warmgedraaid, mede dankzij de melodieën.

Gitaristen Leroy Radcliffe en Asa Brebner (beiden ex-Jonathan Richman & The Modern Lovers) hanteren een helder, vrij clean geluid. Ik moet warempel denken aan groepen als The Byrds en Tom Petty & The Heartbreakers. Bij The Chartbusters is het echter venijniger, pittiger.
Why Do You Tell Lies heeft weliswaar niet zulke sterke zanglijnen, maar de gitaarpartijen maken dat helemaal goed. Met kant 1-afsluiter I Don’t Wanna Know wordt lichtelijk ouderwets rockend afgesloten. Hier valt de ritmesectie met al zijn swing op, dankzij bassist Scott Baerenwald en drummer Tim Jackson. Gaandeweg denk ik tevens aan Patti Smiths werk, zonder dat Lane en haar mannen dat proberen na te doen. Iets met de sfeer.

Op kant 2 vijf nummers. Het begint zowel gekruid als licht-melancholisch met Many Years Ago dat warempel op Britse tijdgenoten in de wave lijkt met de scherpe gitaarpartijen. Mijn favo van deze elpee.
Waitin’ in Line heeft dankzij het gitaarspel echo’s van de flowerpower / folk in elektrische stijl jaren ’60 en is tegelijkertijd helemaal new wave; lijkt misschien onmogelijk, hier gebeurt het en laat ik ook het pakkende drumwerk in het slot noemen.
Be Mine Tonight is eveneens lekker uptempo met een korte maar pakkende gitaarsolo, Kathy Lee lichter met kristalheldere gitaren, waarin de stem van Lane aan melancholie wint. Het steviger Don’t Wait Till Tomorrow vormt het dynamische einde van de plaat. Teksten en wat foto’s van de groepsleden op de binnenhoes maken het af.

De vorige eigenaar onderstreepte track 2, 4, 5, en 7 als zijn favorieten; we zijn het deels eens. Bij website Music Museum of New England ("To us, she was Boston's Chrissie Hynde") vond ik een boeiend artikel uit 2023, puttend uit een interview met de zangeres. Daar lees ik onder meer dat ze al in 1969 bij Neil Young achtergrondzang deed op diens album Everybody Knows This Is Nowhere.
Dan zijn Robin Lane & The Chartbusters toch een andere muzikale wereld. Bovendien wordt duidelijk wat ze ná The Chartbusters deed, zowel solo als buiten de muziek. Ook blijkt dat drummer Tim Jackson een docu over Lane maakte, en dezelfde website zette deze livebeelden online.

Nog in datzelfde 1980 verscheen de EP 5 Live en een jaar later de studio-opvolger, maar mijn reis door new wave blijft nog even in juli 1980. Omdat ik skahitje Easy Life van de Londense vrouwengroep The Bodysnatchers al besprak bij verzamelaar Dance Craze, net als Crocodiles van Echo & The Bunnymen, Closer van Joy Division en The Correct Use of Soap van Magazine, vervolg ik bij Joe Jackson en een single die alleen in Nederland een hit werd. Op naar de verzamelaar Master Series.

» details   » naar bericht  » reageer  

Steve Morse Band - Structural Damage (1995) 3,0

afgelopen donderdag om 08:47 uur

Omdat Steve Morse in 1996 debuteerde bij Deep Purple met Purpendicular, nam ik gemakshalve aan dat hij ten tijde van dit Structural Damage nog vooral aan zijn eigen carrière werkte, wat ik bij zijn vorige album (een nieuwe Dixie Dregs) abusievelijk noteerde.
Door het bericht hierboven van hnzm word ik erop gewezen dat Morse bij verschijning reeds bij de paarse mannen zat. Sterker nog, vanaf 1994 al, zie ik vervolgens! Eerste optreden op 23 november dat jaar. Mogelijk heb ik dat destijds gelezen, maar feitjes als deze vergeet ik makkelijk...

De rest van bovenstaand bericht klopt in mijn opinie ook: ten opzichte van zijn eerdere werk bevat Structural Damage muzikaal gezien geen verrassingen, opnieuw 100% instrumentaal. De Steve Morse Band bestaat dan naast de naamgever nog steeds uit bassist en co-producer Dave LaRue en drummer Van Romaine. Nieuw is de platenbaas: High Street.

Maar stel je voor dat Morse dit album als cv naar Purple stuurde. En dat de heren Gillan, Glover, Lord en Paice een luistersessie hielden. Vier mannen luisteren kritisch, maken aantekeningen en moeten aan het einde een conclusie trekken: is deze gitarist geschikt voor de groep? Past zijn spel bij de stijl van Purple? Kan hij de schoenen van Ritchie Blackmore vullen?
Het album begint midtempo en melodieus met Sacred Ground, gevolgd door het vlotte Good to Go, waarin sneller gitaarwerk én een bassolo; toch blijft melodie belangrijk. Hierna doet Dreamland zijn naam eer aan, Barbary Coast heeft een staccatoriff en zingende gitaarlijnen met suggesties van folk, waarna Morse in het uptempo Smokey Mtn. Drive zijn effecten uitzet en country in hun stevige rock integreert. Slice of Time is het akoestische slot van de eerste helft voor gitaar en (elektrische) bas en doet renaissance aan. "Een nummer voor de nieuwe van Ritchie!" knipoogt Jon Lord.

Native Dance heeft een vierkante riff, onvoldoende voor de 4'40" die het duurt. Just Out of Reach bevat kalme laatavondmuziek, een ballade met de melodie centraal. Dan liever Rally Cry. Nog altijd vrij langzaam en met een elektrische folkriff op z'n Gary Moores, waarna de traditionele fusionelementen worden toegevoegd.
Foreign Exchange is het tweede akoestische nummer maar hier heeft de gitaar vooral een begeleidende rol en is het LaRue die op bas de hoofdrol krijgt. Met slotlied en titelnummer Structural Damage is er dan eindelijk vuurwerk, zowel op gitaar als bas.

De vier leden van Purple knikken na afloop goedkeurend. "Past goed bij ons, hij is veelzijdig," vindt Glover. "Met gevoel voor melodie," vult Gillan aan. Paice heeft nog wel een kritische noot: bij ons moet het pittiger, maar ik ken ouder werk van hem: dat komt wel goed!"
In hetzelfde jaar als de nieuwe Purple verscheen de volgende van de Steve Morse Band. Hij was een bezig baasje.

» details   » naar bericht  » reageer  

Dixie Dregs - Full Circle (1994) 3,5

16 april, 08:11 uur

Dixie Dregs begon al in 1970, in 1975 werd het serieus en vanaf 1977 tot en met 1982 verscheen jaarlijks een studioalbum met een mix van scheurende rock en jazzrock, waarin soms folk en country. Dan valt de groep uit elkaar, de gitarist begint zijn Steve Morse Band maar vanaf 1989 komt de groep voor incidentele minitournees weer bij elkaar. In 1992 leidt dat tot livealbum Bring 'em Back Alive, twee jaar later gevolgd door dit in de studio opgenomen Full Circle.

Net als toen zijn de Dregs meer dan de omlijsting voor Morse, alhoewel deze wederom alle muziek schreef. Zo is daar toetsenist T. (Terry) Lavitz, in 1978 tot de groep toegetreden en nieuw is violist en veteraan Jerry Goodman, bekend van onder meer John McLaughlin en de Mahavisnu Orchestra. Van de Steve Morse Band is afkomstig bassist Dave LaRue en de begaafde Rod Morgenstein zit al vanaf de begindagen op de drumkruk.

Ook deze Dregs is weer volledig instrumentaal. Een swingend begin dankzij de lopende baslijn van Aftershock met solo's voor diverse groepsleden, waarna Perpetual Reality nog iets sneller vervolgt en Calcutta (Een ode aan moeder Theresa?) midtempo met een enkele folkmelodie en een bassolo enige rust brengt.
Goin' to Town klinkt als elektrische Gypsy jazz, geïnspireerd door Django Rheihardt met passend honkytonk pianospel en een uiteraard een virtuoze vioolsolo. De eerste helft sluit af met Pompous Circumstances, waar progrock in de sfeer van Kansas klinkt, waarmee Morse in '86 en '88 platen uitbracht.

De tweede helft opent met een stevige, instrumentale versie van Shapes of Things van The Yardbirds. Dat de serieuze muzikanten tegelijkertijd humoristisch zijn blijkt uit de titel-met-knipoog-naar-de-film Sleeveless in Seattle, ongetwijfeld verwijzend naar Morses t-shirts. In het lied klinkt de nodige prockrock. Met een prachtige gitaar-/vioollijn, die wegheeft van Sometimes I Feel Like Screamin' van Deep Purple, Morses aanstaande groep. Vergelijk maar eens, te vinden op hun Purpendicular uit 1996. Mede geschreven door... Steve Morse. Uiteraard.
Het wordt gevolgd door pakkende progrock in Good Intentions en het akoestische Yeolde, waarmee zo'n lied nu eens níet als slotlied fungeert, want dat is Ionized. Stevig, scheurend en uptempo met nog eens soloruimte voor de diverse musici.

Dit zou het laatste album van Dixie Dregs blijken, al volgde er in 1997 nog eentje met pre-debuutwerk. Volgende album van Morse was Structural Damage met de Steve Morse Band. Daarna trad hij toe tot Deep Purple. Iets van die groep hoor je al op deze Dixie Dregs, al zijn de associaties met Kansas groter, dankzij de progrock van sommige nummers én het vioolspel.

Full Circle staat niet op mijn streamingplatform, wél op JijBuis.

» details   » naar bericht  » reageer  

Mo-dettes - The Story So Far (1980) 4,0

14 april, 21:15 uur

Inmiddels ben ik aanbeland bij de new wave van juli 1980, reizend van het vierde album van Pere Ubu.

Op de 13e van die maand piekt Paint It Black op #42 in de Britse hitlijst. Inderdaad een cover van de Rolling Stones en eigenlijk hebben de dames van Mo-dettes weinig daaraan veranderd - en tegelijkertijd veel. Alleen al de onweerstaanbaar vrolijke zang van Ramona Carlier en hoe het lied in een jasje van punk-rammelgitaar wordt gehesen, feiten die genoeg zijn om te grijnzen.

Geopend wordt met Fandango met een Franstalige tekst, een nummer dat meteen de toon zet. Tweede hoogtepunt is Dark Park Creeping en de derde het slotlied van kant 1, White Mouse Disco mijn favoriet van dit album.
Kant 2 opent sterk met Bedtime Stories dat een versnelde reggaebeat heeft, of is het gewoon ska? De gitaarpartijen bestaan echter uit lange, in flangereffect gedrenkte noten, waarbij drumster June Miles-Kingston energiek rondmept.
Masochistic Opposite is punkachtig, maar opnieuw is het de zang die het liever lijkt te maken. 'Lijkt', want de dames zijn strijdbaar. Meer reggae in de percussie in Milord, een Franstalig nummer dat ik ken van Corry Brokken en (het origineel) van Édith Piaf; een hit in resp. 1960 en '59.
The Story So Far miste de Britse albumlijst. Maar wél een zeer aangenaam plaatje, een glimlach op de lippen toverend.

Het bleef hun enige album. Wel werd er twaalf maanden later nog uiterst bescheiden gescoord met single Tonight, die #68 haalde. De groep viel in '82 uit elkaar, Miles-Kingston dook later op bij Fun Boy Three en The Communards.

Volgende halte: het debuut van Robin Lane & The Chartbusters.

» details   » naar bericht  » reageer  

Marie Laforêt - Marie Laforêt (1964) 4,0

Alternatieve titel: Album 1, 14 april, 20:15 uur

Laatst op tweedehands vinyl opgepikt. Heerlijke jaren '60 chansons van film- en theateractrice, auteur en ook een tijdje galeriehoudster Marie LaForêt, enigszins vergelijkbaar met het werk uit die tijd van Liesbeth List en France Gall.

Ja, ik houd wel van dat oude chanson, ook al beheers ik de Franse taal onvoldoende om te doorgronden wat deze enigszins literaire teksten vertellen. Wel vind ik de sfeer heerlijk, passend bij de warme gloed van de ondergaande zon.

Ik hoor twee covers: op kant 1 Viens sur la Montagne, oorspronkelijk de gospel Go Tell It on the Mountains alsmede Blowin' in the Wind, Engelstalig en inderdaad die van Bob Dylan.

Maar veel liever de overige muziek, met als hoogtepunten de weemoed van L'amour qu'il fera demain, haar bekendste nummer La Tendresse, de salonjazz in Un amour qui s'est éteint en het vrolijke Les Noces de Campagne. Soms is het folkachtig en klein, soms met orkest. In Qu'est-çe Qui Fait Pleurer les Filles zit een theelepelpuntje rock 'n' roll. LaForêts heldere stem kan die stijlverschillen vol souplesse aan.

Lekker zomerplaatje, het seizoen waarin ik chansons het liefst hoor. Begin alweer zin in de Tour de France te krijgen...

» details   » naar bericht  » reageer  

Dixie Dregs - Bring 'em Back Alive (1992) 3,5

14 april, 07:23 uur

Comebackalbum van Dixie Dregs met naast originele groepsleden Steve Morse (gitaar), Allen Sloan (viool), T. Lavitz (toetsen) en Rod Morgenstein (drums) de van de Steve Morse Band ingevlogen Dave LaRue (basgitaar). Verschenen in juli 1992 ligt de nadruk op de fusion(rock) van de groep.

De vocale nummers uit hun latere jaren toen de groepsnaam werd ingekort tot Dregs, laten ze liggen; wat klinkt is voluit instrumentaal en bovendien hoor je behalve de aankondiging geen praatjes richting publiek. Voor thuis inderdaad "leuk gepriegel", zoals hierboven vermeld, het publiek zal op deze twee avonden in februari 1992 Atlanta, Georgia, hebben genoten van de rasmuzikanten. Uitgebracht door Capricorn, hun eerste label en daarmee ook in dat opzicht een reünie.

De groep koos voor een dwarsdoorsnede van hun werk: Van Free Fall (1977) komen Holiday en Cruise Control langs, van What If (1978) Odyssey en Take It off the Top, van Night of the Living Dregs (1979) wordt Country House Shuffle gespeeld, van Dregs of the Earth (1980) Road Expense en Hereafter, van Unsung Heroes (1981) zijn afkomstig Kat Food, Divided We Stand en nogmaals Cruise Control en van hun laatsteling Industry Standard (1982) zijn Assembly Line en Bloodsucking Leeches vertegenwoordigd.
Plus dat er covers klinken: Led Zeppelins Kashmir maar dan instrumentaal en in de medley die Take It off the Top is geworden kun je vier klassiekers uit de rock ('n' roll) herkennen: Freebird, Gimme Some Lovin', My Sharona en Summertime Blues.

Het spelplezier spat uit de bits. Climax is slotnummer Cruise Control met daarin niet alleen een uitgebreide solo voor Rod Morgenstein (op dat moment tevens op de loonlijst bij Winger) maar tevens een fel duel tussen gitaar, viool, toetsen en bas.
Een plaatje vooral voor muzikanten, ook voor mij geldt dat het soms wel veel gepriegel is. Niet op mijn streamingplatform, wel op YouTube.

De reünie leidde tot nieuw werk van de Dregs: Full Circle verscheen twee jaar later.

» details   » naar bericht  » reageer  

Steve Morse Band - Coast to Coast (1992) 3,5

13 april, 21:01 uur

De derde voor label MCA en de tweede voor hen als Steve Morse Band, opvolger van Southern Steel. Bij het intro van de stomende opener User Friendly denk ik onmiddelijk aan Rush en The Spirit of Radio. Het komt door de als een loop snel repeterende, überlekkere gitaarlick.
Maar ook de rest van het nummer is bijzonder aangenaam: ik hoor in dit nummer méér qua briljante combinatie melodie met razendknap snarenspel dan op heel Southern Steel bij elkaar. En dát is juist één van de kwaliteiten van Morse. Hij kon het dus nog. Uiteraard.

Op het eveneens stevige en uptempo Collateral Damage tevens knap baswerk van Dave LaRue, waarna het intro van Get It in Writing bijna als renaissancemuziek binnenkomt; muziek die Ritchie Blackmore zou kunnen waarderen, al weet ik uiteraard niet hoe hij het steviger, midtempo vervolg beleeft. Mijn tweede favoriet van het album, waarna Morning Rush Hour ook al zo aangenaam blijkt, met dat gitaargeluid dat doet denken aan die klassieker van Dixie Dregs Take It off the Top uit 1978.
Anders dan op de voorganger dient zich een stilistisch zijweggetje aan: het snelle Runaway Train is uit countryklei getrokken, voor het eerst in deze bezetting van zijn groep. Een aangename onderbreking van de stijl hiervoor, rock met 'n vleugje fusion.

De tweede helft begint met het rustige Long Lost waar het eens niet om snel snarenspel draait, waarna het midtempo en stevige The Oz volgt met, hnzm noteerde het al, een meer dan fraaie gitaarsolo.
Fusionrock in Over Easy veel ruimte voor virtuositeit op de bas, meer in die stijl op Cabin Fever waarna deze Morse ook in diens traditie afsluit, namelijk akoestisch: Flat Baroque.

Al met al pakkender dan de voorganger en dus een 7,5 in plaats van een dikke 6. Wel is de eerste helft beter dan de tweede, waar vaker platgebaande wegen worden betreden, het muzikale vakmanschap ten spijt.
Ook deze van Morse bij MCA staat niet op mijn streamingplatform, zodat ik naar YouTube uitweek, waar ik deze playlist vond met in de beschrijving een incorrecte tracklijst. De juiste staat een eindje daaronder, namelijk hier.
Coast to Coast verscheen in juni 1992. Een maand later verscheen van Dixie Dregs livealbum Bring 'em Back Alive. Anders dan ik me voornam toen ik aan deze odyssee door Morses werk begon, toch maar eens livewerk beluisteren.

» details   » naar bericht  » reageer  

Pere Ubu - The Art of Walking (1980) 3,5

13 april, 20:55 uur

Onderweg door de gevarieerde wereld van new wave in de zomer van 1980. Van de somberheid van Joy Divisions afscheidssingle Love Will Tear Us Apart naar de gekte op The Art of Walking, de vierde elpee van Pere Ubu. Nieuw in die groep was gitarist Mayo Thompson.

In hun avant-garderock werd voorheen nogal wat jazz gesmeed. Zou ik dat hier weer tegenkomen? Het begint echter met de (weliswaar eigenwijze) funkrock van Go, waarna het op twee akkoorden leunende Rhapsody in Pink, waar zanger David Thomas vertelt hoe hij hij als paarse bal in het water verdween waar de vissen hem aankeken op de bodem van de zee. Dankzij de pianopartij klinkt hier voor het eerst jazz.

Dan volgt muziek met rare toetsenpartijen van Thompson, Thomas, soms bassist Tony Maimone maar vooral Allen Ravenstine, zoals het instrumentale Arabia. Met de daarop volgende nummers wordt geprobeerd om muziek te laten versmelten met hoorspelen, de audiospeelfilm die zo populair was in de radiodagen vóór televisie. Voorbeelden hiervan zijn Tribute to Miles, nadien Young Miles in the Basement genoemd en Loop, de opener van kant 2. Met in beide nummers die vervreemdende zang en eigenzinnige percussiepatronen.

Tussendoor staat Misery Goats, een soort postrock met Thomas' kenmerkende fladderzang. Met alle mallotigheden zou je gaan denken dat deze heren niet konden spelen, maar met Rounder staat er opeens een groove om u tegen te zeggen. En in Horses zingt Thompson en wordt het plotseling melodieus-vrolijk tot en met fluiten toe. Niet-passend in deze context en juist daarom extra leuk.
Slotlied Crush This Horn is alsof je op een ouderwetse radio tussen twee stations zit met irritant gepiep tot gevolg. Ach ja, als alles kan, waarom dat niet?

Kortom: onvoorspelbaarheid troef. Doen waar je ZIN in hebt. Volgende halte in het land van new wave: het vrolijke The Story So Far van de Londense Mo-dettes, een album dat ik al eerder tegenkwam.

» details   » naar bericht  » reageer  

Ram Jam - Portrait of the Artist as a Young Ram (1978) 3,5

13 april, 18:00 uur

Het bericht hierboven is inmiddels meer dan 2,5 jaar oud en niemand die op Arjan Huts lijst heeft gereageerd? Terwijl hij dit Portrait of the Artist as a Young Ram boven het debuut van Van Halen en werk van onder meer Rush, Styx, Journey, AC/DC, Boston, UFO en Angel zet?

Ik heb de plaat in de kast staan en nadat Satriani/vai me vandaag een pm stuurde (reactie volgt!) waarin hij Ram Jam noemde, heb ik deze daaruit geplukt. Hoe moet ik 'm waarderen?

Het debuut van Ram Jam ken ik niet op Die Ene Single na, deze opvolger kocht ik in het najaar van 2020 op vinyl bij Wim's Muziekkelder in Doetinchem. Amerikaanse hardrock op z'n hardst, de wortels duidelijk in de blues en die tevens vér voorbij.

Uitschieters zijn op kant 1 Turnpike, waar deze rauwe gitaar-bas-drumsgroep toetsen inhuurde die bijzonder goed werken in een prog-rock/aor-achtig intro, de snelle opener van kant 2 Just Like Me met (weer eens) knallende gitaarwerk van Jimmy Santoro, waarna er met Hurrican Ride nog een schepje bovenop wordt gedaan.
Het resultaat doet enigszins denken aan de fameuze derde van Y&T van drie jaar later Earthshaker, een groep die overigens in '78 Struck Down uitbracht.

Niet alles is even massief: Saturday Night is melodieuzer, maar alleen al het gitaarintro van Runway Runaway doet de speakers vervolgens trillen.

Heerlijk robuust album dus en hopelijk kan Arjan t.z.t. uitleggen waarom de plaat zijn #1 van 1978 werd. Een eerste plek verdient een mooie beschrijving, toch?!

» details   » naar bericht  » reageer  

Steve Morse Band - Southern Steel (1991) 3,0

13 april, 13:29 uur

De eerste van Steve Morse in de jaren '90, opvolger van het relatief kalme soloalbum High Tension Wires. Van tevoren vraag ik me af: is dit vooral een plaat voor gitaristen of kan de "doorsnee luisteraar" ook genieten? Wel, Southern Steel knalt shreddend en metalig uit de startblokken met Cut to the Chase, een gitaarduel van Morse met Jeff Watson van Nightranger. Lekker.
Daarbij blijkt dat deze Steve Morse Band een triobezetting kent met nieuw drummer Van Romaine en bassist Dave LaRue, die in het nummer de derde man is met een solo. Geen gastzangers, dit album is voluit instrumentaal. Morse zat net als met de voorganger bij MCA.

Tweede nummer Simple Simon is iets rustiger en bijna dansend, tegelijkertijd nog wel scheurend; Vista Grande is ingetogener met vleugjes fusion en progrock op een manier dat liefhebbers van Rush hier wellicht ook wat mee kunnen.
Sleaze Factor is steviger maar melodie en groove pakken niet, ondanks het - uiteraard - knappe gitaarwerk. De eerste helft sluit af met het sterkere Battle Lines, waar de melodie wél op orde is.

De tweede helft begint met titellied Southern Steel, waarmee Romaine zijn dubbele basdrum een uptempo nummer laat opdrijven, gevolgd door het ingetogener Wolf Song.
Weekend Overdrive is dan weer pompend op het ritme van de dubbele basdrum met een slappende bassolo en met een titel als Arena Rock krijg je inderdaad een grote riff waarop verder wordt geïmproviseerd met halverwege een sterke melodielijn, zoals Morse voorheen bij Kansas deed en vanaf vijf jaar later ook bij Deep Purple zou gaan neerzetten. Slotnummer Point Counterpoint sluit het album akoestisch af.

Conclusie: vooral een album voor gitaristen - voor mij een te lange zit, hoe knap Southern Steel ook is gespeeld. Wie Morses eerdere werk kent zal geen verrassingen horen, laat staan uitstapjes naar andere genres zoals hij voorheen deed. Liefhebbers van bijvoorbeeld de instrumentale gitaarplaten van het label Shrapnel zullen echter in hun nopjes zijn.
Niet op mijn streamingplatform, wel op JijBuis. Een jaar later bracht hetzelfde trio Coast to Coast uit.

» details   » naar bericht  » reageer  

Joy Division - Permanent : Joy Division 1995 (1995) 4,0

11 april, 17:40 uur

Op reis door de new wave van 1980 kom ik van de relatief onbekende The Only Ones bij een fameuze single, 28 juni 1980 verschenen: Love Will Tear Us Apart van Joy Division. Een dikke maand na de zelfgekozen dood van zanger Ian Curtis uitgebracht.

Ik hoorde het nummer pas in 1984 en dan in de versie van Paul Young: die haalde in maart dat jaar de Nederlandse hitlijst, een versie die ik overigens ook waardeer.
Maar toch liever de uitvoeringen van Joy Division die ik naderhand hoorde. Niet verrassend: ze zijn veel donkerder. Zeker, zo benadrukte Oor in mei 2020 met daarin herdrukte én nieuwe artikelen over Joy Division. Dit naar aanleiding van Curtis’ dood op 18 mei, dan veertig jaar geleden. ”Manchester wás ook zwaar,” wordt ons voorgehouden.

Wie rondkoekelt zal ontdekken dat er diverse versies van Love Will Tear Us Apart zijn en de reden dat ik deze verzamelaar Permanent uit 1995 kocht is dat er daarop twee zijn te vinden. Track 1 was de single B-kant, opgenomen in januari 1980 en track 16 een afwijkende mix speciaal voor dit Permanent. Die wijken dan weer af van de bekende mix, die uit maart 1980 stamt en onder meer is te vinden op verzamelaar Substance (1988). Uitgebreide informatie over de achtergronden van de tekst en diverse opnames vond ik handig bijeen op Wikipedia.
Laat ik echter iets anders delen: veel is geschreven over de psychische toestand, het krakende huwelijk en de epilepsie van zanger Ian Curtis, maar eigenlijk lees ik nooit dat hij simpelweg een goede zanger was met een behoorlijk bereik en een indringende voordracht. Zoals op Love Will Tear Us Apart, nota bene geïnspireerd door Frank Sinatra.

Permanent is een pakkende verzamelaar van een groep die eigenlijk slechts twee officiële platen uitbracht. Voor deze schijf geldt wat ook voor andere albums van de groep geldt, verzameld werk of origineel album: dit komt bínnen.

Mijn volgende halte in het land van new wave verscheen zes dagen na de postume single van Joy Division: The Art of Walking van de avant-gardistische rockgroep Pere Ubu.

» details   » naar bericht  » reageer  

Barren Cross - Hotter Than Hell! (1990) 3,5

Alternatieve titel: Live, 11 april, 16:46 uur

Destijds beleefde ik Hotter than Hell! Live van Barren Cross als een kleine teleurstelling. Hij verscheen onverwachts, een jaar na het sterke State of Control. Alleen jammer dat deze opnamen van de tour bij voorganger Atomic Arena waren, waardoor enkele krakers van hun laatste album node worden gemist. Opgenomen in Californië, waarmee de groep een thuiswedstrijd speelde.

Ik meen me te herinneren dat het album buiten medeweten van de groep werd gepland; had men dat wél gedaan dan waren opnamen van een recentere tournee gebruikt en wellicht had de mix ook meer aandacht gekregen; wat klinkt is vrij rauw. Ook vreemd vond ik dat een titel was gekozen die al veel eerder bij Kiss furore had gemaakt; niet slim laat staan origineel, oordeelde ik.
Dit alles door perikelen bij platenbaas Enigma, waarna dit album bij Medusa verscheen. Als mijn geheugen me niet bedriegt... In 2020 kreeg het album een heruitgave bij Roxx / Retroactive, niet op Discogs vermeld.

Wie 35 jaar later met frisse oortjes luistert, hoort robuuste U.S. metal; daarmee ontbreken dus de speedmetalinvloeden die op State of Control gingen doorschijnen.
De vier spelen op hoog niveau; de zang van Mike Lee, de gitaarsolo's van Ray Parris, het baswerk van Jim LaVerde en drumwerk van Steve Whitaker: rasmuzikanten. Extra hulp was er ook: bescheiden toetsen klinken van de hand van Christine Whitaker en dan zijn er ook een gastzanger en -gitarist.

De set bestaat uit het beste van debuut Rock for the King en de opvolger. Extra's zijn het instrumentale en akoestische gitaarlied Opus to the Third Heaven, een prachtig buitenbeentje. Later komen we een lekkere bas- (halverwege In the Eye of the Fire) én drumsolo tegen (het slot van Terrorist Child, niet te lang maar wel lekker). Aan het slot is daar een stevige versie van kinderlied (!) King Jesus dat bovendien een Blues Jam krijgt.
De groep was benaderbaar en stond voor meer dan alleen muziek. Zo waarschuwt men tegen drugs en aan het einde is er een uitnodiging om over het geloof te praten met de bandleden.

Al met al kom ik op een keurig zeventje uit, waar Barren Cross meer had verdiend als planning en budget beter waren geweest. Desalniettemin beter dan ik toen oordeelde.

» details   » naar bericht  » reageer  

Steve Morse - High Tension Wires (1989) 3,5

10 april, 20:35 uur

Hierboven al veel informatie, dank! Wat valt nog meer op?

Het was 1989, inmiddels verschijnt een album als High Tension Wires meteen ook op cd. Vinyl staat op het punt overvleugeld te worden. Uitgebracht door MCA.
Steve Morse laat zich op dit soloalbum bijstaan door diverse voormalige bandmaatjes. Uit de Steve Morse Band bassist Jerry Peek, uit (Dixie) Dregs toetsenist T. (Terry) Lavitz en violist Allen Sloan; drummer Rod Morgenstein zat in beide groepen. Het verschil met het vorige werk van Morse zit 'm in de grotere invloed van folk en het vaak lagere volume, zeker op de eerste en laatste nummers.

De eerste helft van dit album is namelijk als elektrische kamermuziek. Lichte elektrische of akoestische gitaren met soms zwevende toetsen eronder. The Road Home en Highland Wedding hebben folkinvloeden, waarbij de gitarist zijn gevoel voor melodie ruimte geeft en zich qua snarenracen grotendeels inhoudt.

Track 5 Third Power is rockender en qua soleerspel sneller, om met Looking Back voor een kalme, akoestische aanpak te gaan.
Met Leprechaun Promenade en Tumeni Notes volgt progrock, alsof Morse dit voor zijn vorige band Kansas schreef. Hier krijgen zijn razendvlugge vingers de ruimte.

Via Endless Waves en Modoc eindigt High Tension Wires kalm als het eerste deel van het album, waarbij me opvalt dat het aandeel van jazz op dit album kleiner is. Zijn volgende album verscheen twee jaar later onder de vlag van de Steve Morse Band.

» details   » naar bericht  » reageer  

Barren Cross - State of Control (1989) 4,5

10 april, 19:24 uur

Op State of Control uit 1989 groeide Barren Cross verder ten opzichte van de toch al prima voorganger Atomic Arena van het jaar ervoor. Hij draait hier vanaf het oorspronkelijke vinyl.

Op hun tweede plaat voor Enigma klinkt zoals hierboven terecht benoemd stevige U.S. metal - met powermetal, zoals vielip het omschrijft, denk ik aan al die melodieuze speedmetalbands van nu, die met shredders en veel voorspelbare eenheidsworst.
Hier echter klinkt rammende metal in de voetsporen van Brits staal, denk Saxon, Judas Priest, Raven en Iron Maiden. Dat zanger Mike Lee inderdaad aan Bruce Dickinson herinnert, is een feit. Lee is een onbekend gebleven fenomeen. Bij vaker luisteren hoor je in diens machtige stembanden echter ook verschilletjes.
Voeg daaraan toe de vaak prachtige gitaarsolo's van Ray Parris, die erin slaagt om vrij onconventionele snarenracerij neer te zetten zoals ik dat toen beleefde, al kan ik niet goed uitleggen waarom. Soms onverwachts versnellen met razendsnelle loopjes; zoiets.

State of Control kent twee absolute hoogtepunten; beiden sluiten een plaatkant af. The Stage of Intensity begint akoestisch en wordt dan fel en uptempo; een opbouw om te zoenen en een originele tekst over de macht/invloed van het podium, mét de boodschap: doe wat goeds daarmee.
Dat andere kroonjuweel is Two Thousand Years, waar de christelijke groep hun beweegredenen uiteenzet. Pompend, beukend en swingend met soms snelle loopjes van bassist Jim LaVerde en dat alles stuwend opgejaagd door drummer Steve Whitaker.

De overige nummers halen weliswaar niet dat niveau, maar de 9 die ik geef staat er niet voor niets. Startend met het midtempo titelnummer zit je er meteen in dankzij de gitaarmuren en zang, dan het snelle Out of Time, ballade Cryin' over You die goed te doen is (destijds op MTV) en het snelle Face in the Dark.
Kant 2 start met Hard Lies dat mede door de volle productie van John en Dino Elefante een ijzersterk refrein bevat, gevolgd door het felle Inner War met lekkere basdrumgroove. Dan de aardige nummers Love at Full Volume (een midtempo lúíd liefdeslied) en het van een vreemde maatsoort plus de nodige tempowisselingen voorziene Bigotry Man. Die laatste groeit bij vaker luisteren en is tevens bijzonder effectief als opmaat naar de briljante finale Two Thousand Years. Ook qua opbouw is State of Control ijzersterk.

In 2003 verscheen een cd met als bonusnummer de ballade Escape in the Night en in 2020 op cd én vinyl een editie met nóg een bonusnummer genaamd Your Love Gives. Die nummers zijn prima (een dikke 7), maar ik snap dat ze het album niet haalden: de overige nummers zijn simpelweg net zo goed of vooral béter.
State of Control staat niet op mijn streamingplatform, wel op YouTube.

» details   » naar bericht  » reageer  

Steve Morse Band - Stand Up (1985) 3,5

10 april, 08:20 uur

De tweede van de Steve Morse Band toont de drie groepsleden op de voorkant, maar schijn bedriegt: nooit deden zoveel gastmusici mee op een album van Morse, de zes platen met Dixie Dregs meegerekend. Met vier gezongen nummers is dit bovendien zijn minst instrumentale plaat tot dan. Debuut The Introduction verscheen bij sublabel Elektra Musician, deze gewoon bij Elektra zelf. Morses composities klonken nimmer zo toegankelijk als hier.

Een midtempo rockend begin met Book of Dreams met zang van Van Temple van de groep The Producers. Het resultaat is wat we destijds pomprock of L.A. rock noemden: zeer melodieuze kwaliteitsrock, denk aan bijvoorbeeld Toto. Opvallend is ook de iets ruimtelijkere productie in jaren '80 stijl. Dat blijkt eveneens op het instrumentale English Rancher met de elektronische pads die drummer Rod Morgenstein hier bespeelt. In het nummer komen jazzrock en fusion samen op een wijze die herkenbaar de hand van Morse is.

Rock plus een klein vleugje country in Rockin' Guitars, met op gitaar én zang Albert Lee, de tweede gast op dit album. Op The Introduction speelde hij al gitaar op het nummer General Lee, nu moet ik met zijn stem en melodielijn warempel aan Ian Anderson van Jethro Tull denken. Lee en Morse spelen een fraai gitaarduelletje met contrasterende stijlen.
Derde genodigde is zanger en gitarist Eric Johnson, dankzij wie het vocale Distant Star wederom de hoek van L.A. Rock wordt ingetrokken. Opnieuw een verrassend nummer voor Steve Morse en zijn kompanen.
Kant 1 sluit af met Pick Your Poison, een instrumentaal nummer met hints naar country én op viool voormalig Dregsviolist Mark O'Connor. Countryrock met de nadruk op róck.

Kant 2 start met de hulp van twee gasten: op Stand Up klinkt op gitaar ook Peter Frampton en op zang horen we Alexander Ligertwood van Santana, ook al te gast op de laatste Dregs. Een aangenaam nummer met in het intro warme gitaar.
Hierna enkel nog instrumentaal werk: midtempo is Travels of Marco Polo met soms de kenmerkende zingende gitaarlijnen van Morse, Golden Quest doet iets soortgelijks en op de kalme afsluiter Unity Gain is er een gastrol voor een voormalige toetsenist van Dixie Dregs, T. (Terry) Lavitz. Het nummer werkt langzaam naar een climax.

Met al het vocale werk en de zingende gitaarlijnen is dit Morses meest toegankelijke werk tot dan, inclusief de albums met Dixie Dregs. Hij wordt door fans en collega's op handen gedragen voor zijn veelzijdige werk als gitarist, maar is kennelijk toe aan een nieuwe uitdaging. In 1986 treedt hij toe tot het heropgerichte Kansas, iets wat de andere gitarist in die groep aanvankelijk nerveus maakt. Met hen maakt hij twee studioalbums.
Bassist Jerry Peek keert terug naar de jazzwereld en drummer (hier tevens pianist) Rod Morgenstein speelt op soloalbums van T. Lavitz en Mark O'Connor, om in 1988 te debuteren bij Winger.

Na zijn vertrek uit Kansas keert Morse in 1989 terug met soloalbum High Tension Wires.

» details   » naar bericht  » reageer  

Steve Morse Band - The Introduction (1984) 3,0

7 april, 21:12 uur

Zes albums bracht Steve Morse vanaf 1977 uit met Dixie Dregs, waar hij de muziek schreef. Het is dan ook niet vreemd dat als hij zijn eigen groep begint, drummer Rod Morgenstein meeneemt en bassist Jerry Peek erbij haalt, het resultaat The Introduction op zijn oude bandje lijkt.
Verschillen? Geen viool meer en Morse speelt nu zelf toetsen, zij het spaarzaam. Maar vooral overeenkomsten, zoals dat het weer helemaal instrumentaal is. Verder is dit vooral een gitaarplaat die opnieuw bewijst hoe veelzijdig Morse is.

Scheurend in Cruise Missile, vleugje countryrock in General Lee. Zowel stevig als dromerig in Introduction, percussie in het intro van V.H.F. (Vertical Hair Factor) met daarin ook enkele invloeden uit klassieke muziek; mijn favoriet van het album.
Kant 2 opent met de fusionrock van On the Pipe, gevolgd door het drumloze The Whistle (Morgenstein speelt synthesizer!) en vrolijke tonen in Mountain Waltz dat inderdaad in een 3/4 (of is het 6/8 met die aparte swing?) staat; ex-Dregstoetsenist T. (Terry) Lavitz krijgt er een uitgebreide pianosolo.
Slotlied Huron River Blues bestaat uit drie delen en duurt een dikke zes minuten. Het begint op een vrij abstracte wijze, bijna alsof het Brian Eno is. Daarna meandert het door de delen, waarbij ook een solo van Peek.

Toch weet het album minder goed mijn aandacht te pakken dan bijvoorbeeld de vorige van de Dregs. Een zeker "ja, dit ken ik nu wel" sluipt er wel in met de grotere nadruk op gitaar ten koste van viool en toetsen. Maar goed, logisch voor de groep van een gitarist. Vooral muziek voor muzikanten, vrees ik.

» details   » naar bericht  » reageer  

Ritchie Blackmore's Rainbow - Memories in Rock (2016) 2,5

Alternatieve titel: Live in Germany, 7 april, 19:14 uur

De aanloop naar deze reünie volgde ik op de voet. Doogie White, van de laatste incarnatie van Rainbow (1995), was de ideale zanger geweest om de verschillende periodes van de groep te overbruggen. Ritchie Blackmore koos echter voor andere muzikanten plus een dameskoortje, waarin ook zijn eega Candice Night. Van de nieuwe namen kende ik alleen klasbak Jens Johansson van respectievelijk Silver Mountain en Yngwie Malmsteen's Rising Force.

De dag na hun eerste optreden verschenen de eerste beelden op YouTube. Ik fronste de wenkbrauwen: een bedaarde hippiebassist in een harembroek en een drummer met een klein drumstel en een hanenkam? Dat was andere koek dan hun voorgangers!
Was Ronnie Romero inderdaad de wereldzanger, zoals bandleider Blackmore hem had gepresenteerd? Ik bleek allergisch voor zijn scherp-rauwe stem en vooral zijn geknepen stembanden. Blackmore zelf speelde stram, duidelijk ouder geworden. Ik kon hier niet naar kijken zonder dit Rainbow te vergelijken met de legendarische versies van de jaren '70 en '80, maar ook die kortstondige fase in 1995 was stukken overtuigender.

Bijna negen jaar later valt het me eigenlijk mee, al is de som der delen veel te mager. Drummer David Keith bijvoorbeeld is gewoon góed en dat hij een t-shirt van Depeche Mode draagt (album 101) is een leuk detail. Belangrijker is de muziek.
Grootste bezwaar, hierboven reeds door Sir Spamalot opgemerkt, is dat de groep niet goed ingespeeld lijkt. Het is te vaak te aarzelend, zeker rond het in- en uittro van een nummer. Tweede minpunt is dat energie en dynamiek hier en daar node worden gemist. Ik noem als voorbeelden Since You Been Gone (te langzaam) en Stargazer (mislukte climax).
Derde manco is dat Blackmore door artritis de dynamiek in zijn spel ontbeert, met de flauwe solo in Stargazer als meest schrijnende voorbeeld. Ten slotte is jammer dat niet één nummer van album Stranger in Us All langskomt; daar had wel een Purple-meezingnummer (Black Night, Smoke on the Water) kunnen worden ingekort of weggelaten.

Romero is, ondanks sympathieke uitingen over zijn overleden voorganger Ronnie James Dio tijdens Man on the Silver Mountain, niet de man om diens kwaliteit ook maar te benaderen. Ook zijn vlakke vertolking van Mistreated is kenmerkend, waar ik met heimwee terugdenk aan wat Coverdale en Dio hier deden. Hij mist simpelweg talent, zowel qua stembanden als emotie.
Wél positief ben ik over de toetsenpartijen van Johansson, die op het niveau van van eerdere klavierenmannen in de entourage van Blackmore musiceert: Jon Lord, Tony Carey, David Stone, Don Airey en David Rosenthal.

Een laatste reeks optredens onder de vlag van Rainbow had een uitroepteken verdiend, niet een een kaarsje dat op z'n best wat flakkert. Het publiek had zicht- en hoorbaar een leuk avondje uit - gelijk hadden ze! - voor thuis kan men beter één van de vele eerdere livealbums van de groep kopen.
Wie het met mij oneens is, kan bovendien de alternatieve concerten van deze regenboog aanschaffen: Live in Birmingham 2016 en Memories in Rock II.

Met het recente nieuws over Blackmores hartaanval wilde ik dat ik milder was. Toch is mijn conclusie dat Blackmore een reünie als deze eerder had moeten doen, toen hij nog meer dynamiek in zijn spel kon leggen. Daarbij vrees ik dat het nog veel erger kan: later dit jaar volgt een reünie van Black Sabbath, waar de zanger noodlottig genoeg weinig meer schijnt te kunnen... Hopelijk krijg ik daarin ongelijk.

» details   » naar bericht  » reageer  

Ritchie Blackmore's Rainbow - Stranger in Us All (1995) 3,5

6 april, 17:46 uur

Gisteren las ik het nieuws dat Ritchie Blackmore anderhalf jaar geleden een hartaanval had en daarom niet zal vliegen (hij woont in de VS). Zie Classic Rock Magazine en dit interview met vrouwlief Candice op YouTube. Ik realiseerde me dat ik Rainbows discografie nodig eens moest vervolgen.

Met gevoelens van deja-vu volgde ik het nieuws van eind 1993 en begin 1994 rond zijn plotselinge vertrek uit Deep Purple en de heroprichting van Rainbow. Een herhaling van zetten zoals in 1975, alhoewel ik dat niet bewust had meegemaakt.
Bij Purple werd Joe Satriani de tijdelijke vervanger en Steve Morse de definitieve. Ondertussen was het de vraag wat het nieuwe Rainbow zou brengen. Zeker was dat hij weer gebruik maakte van de oorspronkelijke naam, voluit Ritchie Blackmore's Rainbow.
Zou hij oudgedienden vragen en zo ja: wie? Vooral de positie van zanger maakte nieuwsgierig. Ronnie James Dio was inmiddels overleden en Graham Bonnet leek een onwaarschijnlijke kandidaat. Joe Lynn Turner dan? Mogelijk, zo schatte ik in.

Augustus 1995 was daar dan het achtste studioalbum van Rainbow, dit Stranger in Us All. Blackmore had een Schot (zanger Doogie White) plus drie onbekende Amerikanen om zich heen verzameld. Vervolgens was daar de tournee, waarbij ik las dat de gitarist gescheiden van het jonge grut reisde.
Daarbij herinner ik me een interview in Aardschok met Blackmore door Robert Haagsma. Bekend met diens reputatie van humeurige buien, had deze een t-shirt van Feyenoord meegenomen als cadeau. De Engelse voetballiefhebber was in zijn nopjes met het cadeau, waarna de gitarist op zijn praatstoel zat. Misschien heeft Von Helsing dit nummer nog liggen en kan hij eventuele andere smakelijke details opdissen?

Laat ik in de interessesfeer van Blackmore blijven en Stranger in Us All in een wedstrijdverslag gieten.

Meteen van de aftrap spelen de oude meester en zijn jonge honden fel en vol bezieling. Het uptempo Wolf to the Moon en het iets langzamere Cold Hearted Woman zijn van hoog niveau, de nieuwe muzikanten doen het prima en Blackmore draait en wervelt als altijd. Dit is steviger dan de radiovriendelijke koers van het Rainbow van de jaren '80 met Joe Lynn Turner.
Dan echter verkrampt het team: met Hunting Humans (Insatiable), Stand and Fight en Ariel lukt het niet, al blijft het genieten van hetgeen uit de gitaar komt en heeft Doogie White een aangename, rauwe stem. Mindere composities zijn het manco, zo simpel is het. Rainbow sleept zich naar de rust.

Tweede helft. De thee heeft hen goed gedaan, Too Late for Tears is aangenaam in de stijl van de man-met-de-hoed en hetzelfde geldt voor Black Masquerade. Net als in de eerste helft echter slaat dan de vermoeidheid toe met het weliswaar aardige Silence (de melodie ervan lijkt op Purples You Fool No One uit 1974) en remakes van zowel Hall of the Mountain King (oorspronkelijk uit 1876 van Edvard Grieg) als Still I'm Sad (in vocale versie op On Stage uit 1977).
In blessuretijd is daar het midtempo bonuslied Emotional Crime. Aardig. Toch valt er meer te genieten van Blackmores gitaarspel dan van diens composities. Een nipte overwinning van dit Rainbow is het eindresultaat, de kennismaking met Doogie White blijkt een aangename.

Dit Rainbow stopte al spoedig: Blackmore was klaar met rock en stapte in 1997 met Candice Night over op renaissance-geïnspireerde muziek. Daarover werd veel gemopperd door zijn oude fans, maar ik kon me wel voorstellen dat de inmiddels vijftig-plusser toe was aan iets anders. Zoals mijn halve vriendenkring rond z'n veertigste een carrièreswitch maakte.
Nu pas ontdek ik dat bassist Greg Smith ooit korte tijd bij de Amerikaanse punkgroep The Plasmatics zat en na Rainbow bij Ted Nugent landde, toetsenist Paul Morris speelde onder meer bij Nena (!) en Joe Lynn Turner en drummer John O'Reilly bij Blue Öyster Cult en Trans-Siberian Orchestra én je kunt drumlessen van hem krijgen!

Vanaf 2014 werden de geruchten over een reünie van zowel Rainbow als een hernieuwde samenwerking tussen David Coverdale en Ritchie Blackmore sterker. In 2015 bleek dat het Rainbow was geworden en in juni 2016 volgden een schamele drie optredens, resulterend in het in november dat jaar verschenen Memories in Rock: Live in Germany.

» details   » naar bericht  » reageer  

Dixie Dregs - Industry Standard (1982) 3,0

6 april, 13:28 uur

Op de middelbare school in Augusta, Georgia, opgericht door bassist Andy West en gitarist Steve Morse als Dixie Grits, maakte het duo op de universiteit van Miami, Florida met nieuwe musici een doorstart als Dixie Dregs. De groep keert terug naar Augusta, waarna in 1977 bij het label Capricorn werd gedebuteerd met Free Fall.
Een steevast instrumentale ontmoeting tussen rock, jazz en country met ruimte voor vele solo's van hoog technisch niveau op gitaar, viool en toetsen, zonder het gevoel voor melodie te veronachtzamen. Vooral muziek voor fijnproevers, waarbij met name Morse opviel in de muziekbladen zijnde één der beste en veelzijdige gitaristen ter wereld.

In deze opzet werd - met soms een enkele bezettingswijziging - de overstap gemaakt naar het grotere label Arista, waarbij de groepsnaam werd ingekort tot The Dregs. Als in 1982 dit Industry Standard verschijnt, hun zesde album, zijn uit de tijd in Florida West, Morse en drummer Rod Morgenstein nog altijd aan boord. In 1980 werd T. Lavitz de nieuwe toetsenist en in 1982 blijkt violist Allan "Sloanov" Sloan voor een carrière als anesthesioloog te hebben gekozen; hij is vervangen door Mark O'Connor.

Op opener Assembly Line klinkt het vertrouwde fusionrecept met solo's voor Morse, O'Connor en Lavitz, waarbij Morgenstein zijn begeleiding meer dan vernuftig invult.
Op Crank It Up dient zich een verrassing aan: gastvocalist Alexander Ligertwood, geleend van Santana. Hij heeft een aangenaam rauw randje, vooruitwijzingen naar Morses latere werk bij Kansas en Deep Purple. Het dameskoortje maakt het nog beter.
Instrumentaal werk volgt. Chips Ahoy (de groep heeft iets met woordgrapjes) bevat midtempo progrock in 6/8 maat, maar Bloodsucking Leeches is minder spannend, drijvend op een robuuste rockriff met uiteraard weer de nodige solo's voor de melodie-instrumenten. Op het akoestische Up in the Air horen we Morse met Steve Howe van Yes. Een meer dan fraai kleinood.

Kant 2 opent met Ridin' High, met de volgende gastzanger: Patrick Simmons van The Doobie Brothers. Een nummer in jazzrockstijl dat me niet pakt.
De rest van het album is weer instrumentaal. Meer humor in de titel van Where's Dixie? waar uptempo countryrock ruimte biedt voor solo's op viool, gitaar en piano. Liever hoor ik het enigszins plechtige Conversation Piece omdat de melodieën sterk zijn, waarna met de lome shuffle van Vitamin Q in progrocksfeer wordt geëindigd.
Enerzijds een sterk album op hoog speltechnisch niveau, anderzijds wordt duidelijk dat het recept ten opzichte van de vijf voorgangers verrassingen ontbeerde, ondanks de twee vocale nummers.

Nog in datzelfde 1982 stoppen de Dregs. West vertrekt naar Californië om in de opkomende ICT-sector te gaan werken; Lavitz brengt vanaf 1984 solowerk uit, te beginnen met jazzalbum Extended Play. O'Connor vervolgt zijn carrière in country als zowel sessie- als soloartiest, zoals album False Dawn (1983).
Steve Morse begint zijn eigen Band en neemt Morgenstein mee. In 1984 verschijnt van hen The Introduction en dat is waar mijn odyssee door het werk van Steve Morse vervolgt.

» details   » naar bericht  » reageer  

Dixie Dregs - Unsung Heroes (1981) 3,5

5 april, 10:57 uur

De vijfde Dixie Dregs is wederom instrumentaal, vandaar de titel Unsung Heroes. Met een hoes die ik destijds enigszins luguber vond en ingekorte groepsnaam, al werd de groep werd door fans al liefdevol the Dregs genoemd.

De pittige opener Cruise Control stond in langere versie op Free Fall uit 1977 en bevat korte solo's van vier van de groepsleden, inclusief drummer Rod Morgenstein.
Fraai is het klassiek beïnvloede, dankzij de pianopartij aan Kansas herinnerende Divided We Stand: toetsenist Terry Lavitz kreeg meer ruimte dan op de voorganger, zijn debuut bij de groep. Hét hoogtepunt van Unsung Heroes.
Wie de voorgangers kent weet dat de groep ook country op hoog speltechnisch niveau niet schuwde. In dit geval een soort prog-boogiecountry in de vorm van I'll Just Pick; de scheurende gitaarsolo vanaf 2'52" is in die context verrassend. Op Day 444 ingetogen progrock, beginnend met een twaalfsnarige akoestische gitaar en later de nodige ruimte biedend voor violist Allan Sloan en de elektrische gitaar van Steve Morse.

Kant 2 begint stevig met Rock and Roll Park, waar Sloan en Morse hun kunnen etaleren en Attila the Hun is nog iets sneller, geknipt voor progrockliefhebbers. Met Kat Food wordt iets teruggeschroefd met onder meer een bassolo van Andy West en funktoetsen van Lavitz die bovendien zijn saxofoon vindt, waarna Go for Baroque op z'n Focus' of Ekseptions de muziek van J.S. Bach in progland brengt. Een akoestisch begin, daarna iets steviger maar nergens scheurende gitaar, geheel in Dregstraditie wat betreft het slotlied.

Zoals hierboven vermeld wordt de muziek van (Dixie) Dregs "volgens dezelfde formule uitgewerkt", toch heeft componist Morse betere ideeën dan op de voorganger, waar dat fenomeen voor het eerst opdook. Een 7.5 als schoolcijfer en ik vermoed dat de muzikanten onder ons daar zomaar een vol punt hoger voor zullen geven.

» details   » naar bericht  » reageer  

The Only Ones - Baby's Got a Gun (1980) 3,0

5 april, 09:20 uur

Op reis door de new wave van juli 1980 kom ik van de gitaarliedjes van Any Trouble bij iets dergelijks, maar dan van The Only Ones.
Ook de derde van dit kwartet bevat de herkenbare en aangename zeurzang van Peter Perrett. Pas op hun derde album valt me op dat het soms iets wegheeft van wat Steve Harley voordien bij Cockney Rebel deed.
Zoals hierboven genoemd krijgt Perret op Baby's Got a Gun vocale assistentie van Pauline Murray en Koulla Kakoulli, wier stemmen aangename variatie brengen. Want als de liedjes niet goed willen flonkeren, kan Perretts stem namelijk ongewenst monotoon worden.

Ik luister via streaming en daar valt op dat de volgorde van de tracklist afwijkt van hetgeen MusicMeter aangeeft. Laat Discogs de scheidsrechter zijn en dan is die op streaming juist en die op MuMe niet, te zien aan de 1980-uitgave. Zo begint het album met The Happy Pilgrim en niet met Oh Lucinda.
Aha, ik zie het al: MuMe baseert zich op de cd-editie van 1996. Eens zien of een correctie wordt geaccepteerd, maar zo nee: we hebben het over dezelfde verzameling liedjes, het blijft dus overzichtelijk.

De lekkerste daarvan zijn vaak uptempo: The Happy Pilgrim, Strange Mouth dat plotseling overgaat in het verraderlijk lekker-langzame The Big Sleep, het in de geest van Steve Harley klinkende Trouble in the World en het duet met Kakoulli Fools, oorspronkelijk van countryzanger Johnny Duncan. Ik moet dan opeens aan Joe Jackson denken en diens duet met Elaine Caswell Happy Ending, maar die is toch echt van vier jaar later en bovendien zitten de liedjes anders in elkaar. En toch, iets met de sfeer van de twee composities.

Dit is misschien niet hun beste album, desondanks is het dankzij deze muziek in de prille ochtend met een goede bak koffie aangenaam op gang komen. Een eigenwijze eend in de bijt van new wave, met z'n vleugjes artrock.

In 1982 vallen The Only Ones uit elkaar. Perrett worstelde vervolgens buiten de schijnwerpers met zijn verslaving om in 1996 terug te keren met Peter Perrett in The One en album Woke Up Sticky, dat in 1998 nog een live-cd kreeg met daarop uiteraard ook werk van The Only Ones.
In 2007 komen The Only Ones weer bij elkaar, nadat het van het debuut afkomstige Another Girl, Another Planet zich mag verheugen in nieuwe belangstelling. Sindsdien staan ze af en toe weer op de planken, ook nadat drummer Mike Kellie in 2017 overleed.
In datzelfde jaar brengt Perrett solo How the West Was Won uit, in '19 gevolgd door Humanworld en in '24 door The Cleansing.

Voor de volgende halte moet ik een maand terug naar juni '80: non-albumsingle Love Will Tear Us Apart van Joy Division, onder meer te vinden op verzamelaar Permanent : Joy Division 1995.

» details   » naar bericht  » reageer  

Any Trouble - Where Are All the Nice Girls? (1980) 4,0

4 april, 21:30 uur

Op reis door new wave, de albums achter mijn afspeellijsten met losse liedjes van de diverse artiesten, kom ik van The Motels. Van juni 1980 naar juli.
Bij Any Trouble en debuut met antiheldtitel Where Are All the Nice Girls? klinken heerlijk frisse gitaarliedjes, waarover ik lyrisch zou kunnen schrijven maar Dibbel deed het dertien jaar geleden al zo treffend: "Lekkere melodieën met tingelende gitaren en songs die je bijblijven. De liedjes zijn eigenlijk allemaal even goed."

Soms met vinnig gitaarspel, zoals in Yesterday's Love, Turning up the Heat en Growing Up. Soms een beetje powerpop zoals in Romance, een andere keer rock 'n' roll via The Hurt. Maar ook deemoed in Girls Are Always Right of verslagenheid in Nice Girls. Ja, het andere geslacht, moeilijk moeilijk moeilijk... Het is hierbij dat mijn associatie met Elvis Costello het sterkst is, een terechte vergelijking die eveneens hierboven werd gemaakt.
Ook leuk: na de drie minuten van (Get You Off) the Hook volgt een radioreclame voor single Second Choice, speciaal voor een radiostation in Chicago ingesproken in het ronde Engels van the queen's tongue.

Op naar meer gitaarliedjes maar dan zwaarmoediger: de derde van het eveneens Engelse The Only Ones.

» details   » naar bericht  » reageer  

Jack Starr's Burning Starr - No Turning Back! (1986) 4,0

4 april, 18:28 uur

In 1982 en '83 werd ik omvergeblazen door een deel van de nummers van de New Yorkse groep Virgin Steele op debuut Virgin Steele en opvolger Guardians of the Flame. Een deel van de muziek van deze U.S. metalgroep was namelijk van episch metaal - 'episch' in de betekenis van verhalend. De nodige tempowisselingen in de muziek, boeiende sfeertekeningen in de teksten en het splijtende gitaarwerk van Jack Starr.
Die verlaat na twee albums en een EP de groep, om onder eigen naam te vervolgen. In eerste instantie met een stijl ook op die Virgin Steeles te vinden: partymetal en daar heb ik niks mee. Een nogal curieuze combinatie in mijn oren.

Zijn eerste album was Out of the Darkness (1984), waarna hij onder het banier Jack Starr's Burning Starr vervolgde met soortgelijke metal op Rock the American Way (1985). Daarop wederom knap gitaarwerk, echter ingebed in een stijl die niet de mijne is.
Verrassenderwijs vernieuwde hij de samenwerking met David DeFeis, zanger van Virgin Steele én keerde op hun gezamenlijke arrangementen terug naar progressiever metalwerk. Dit op de tweede van Burning Starr, oftewel No Turning Back! DeFeis deed bovendien de productie én speelde bescheiden toetsenpartijen.

Het resultaat klinkt alsof je in de voetsporen van het Rainbow met Ronnie James Dio via de New wave of British heavy metal en even krachtige power metal naar het debuut van Queensrÿche gaat. In dit alles klassieke invloeden, zoals de modulatie in weer zo'n heerlijke gitaarsolo in Call of the Wild.
Volop genieten van de botsingen tussen klassieke muziek en metal, met Starrs snijdende gitaarspel als cement. Ik moest wennen aan zanger Mike Terelli, met zijn - typisch voor die tijd - hoge zanglijnen. Maar hij knijpt niet, al had het qua hoogvliegerij iets minder gemogen: op de momenten dat de melodie zakt, blijkt hij ook in die regionen uit de voeten te kunnen. Maar goed, dit was het tijdperk van strakke spandexbroeken met dito zang...

Kant 2 opent met het korte toetseninstrumentaal Prelude in C Minor, geleend van Frédéric Chopin. Het vormt de opmaat voor meer uptempo beuk met dubbele basdrums van Mark Edwards. Meer gevarieerd werk en in tegenstelling tot de eerste twee platen van Virgin Steele ontbreekt het hinken op twee gedachten tussen power- en partymetal.
Dit is voluit hard. De teksten zijn niet zo verhalend als bij DeFeis, met teksten als "There's a light somewhere in the dark, where all your dreams will somehow turn out right. If you believe with all your might, you've got to show the world, you'll never give up the fight, No turning back..." Ja dat zal, belangrijker zijn de variatie en Starrs wervelend-snelle solostijl met dat vol-vette geluid.

In de jaren nadien verpakt in de nodige afwijkende hoezen, zo leert enig scrollen op Discogs. Laat echter de muziek het werk doen. Vier sterren.

» details   » naar bericht  » reageer  

Dixie Dregs - Dregs of the Earth (1980) 3,0

4 april, 17:41 uur

In de eerste helft van de jaren '80 heb ik enkele malen in de dorpsfonotheek met dit album in handen gestaan, twijfelend of ik mijn kostbare gulden leengeld aan deze of een andere plaat zou uitgeven. Steeds kreeg Dregs of the Earth het nadeel van de twijfel, al vond ik de hoes prachtig; was bang dat het niet heavy genoeg zou zijn. En nu, april 2025, was het dan eindelijk zover.

Ik beluister 'm zowel met de oren van mijn circa zeventienjarige zelf als die van nu. Na drie platen voor Capricorn verscheen deze bij het grotere Arista, met als actueel voordeel dat ie in tegenstelling tot de voorgangers wél op mijn streamingplatform staat. Alle muziek werd wederom geschreven door gitarist Steve Morse, die het album ook produceerde. Nieuw is toetsenist Terry Lavitz.

Ook hun vierde album was volledig instrumentaal. Opener Road Expense rockt stevig in de lijn van Take It off the Top van What If van twee jaar eerder. Zowel mijn zeventienjarige als mijn huidige ik vinden het aangenaam. Ik-als-tiener was minder blij geweest met het snelle Pride o' the Farm, want country. Inmiddels vind ik het wel aardig, maar op hun vorige albums heb ik dit weleens pakkender gehoord. Hetzelfde geldt voor de fusionrock van Twiggs Approved en het ingetogener Hereafter dat kant 1 afsluit.

Waar ik als zeventienjarige wél vrolijk van was geworden was de opener van kant 2, The Great Spectacular, oorspronkelijk het titelnummer van hun in eigen beheer uitgegeven debuut, dat in een piepkleine oplage verscheen buiten de gangbare distributiekanalen, in de jaren '90 alsnog voor een groter publiek verkrijgbaar.

Daarna bekruipt me opnieuw het gevoel dat ik de composities van Morse wel eens pakkender vond: de topmusici kunnen niet verhelpen dat het midtempo en swingende Broad Street Strut en het lange I'm Freaking Out (ondanks het fraaie vioolspel van Allen Sloan, hier tot Sloanov omgedoopt) nergens verrassen zoals op de voorgangers gebeurde. Het akoestische kleinood voor gitaar en viool Old World sluit de plaat fraai af.

Vermoedelijk had mijn zeventienjarige ik lichtelijk teleurgesteld plek gemaakt op een cassettebandje voor de openers van beide plaatkanten en het slotlied. [i]Dregs of the ] is met de oren van nu echter een knap album, zij het dat het sprankelende van de vorige langspelers te vaak ontbreekt én met minder plek voor toetsensolo's. De hoes blijft aantrekkelijk.

» details   » naar bericht  » reageer  

Dixie Dregs - Night of the Living Dregs (1979) 4,0

2 april, 20:38 uur

De derde en laatste van Dixie Dregs bij Capricorn. Night of the Living Dregs is met z'n titelknipoog naar zombiefilms bepaald níet griezelig. Wel vrolijk, instrumentaal, getuigend van een groot vakmanschap en bovendien gevarieerd, waarbij het spelplezier eraf druipt. Te vinden op YouTube en vreemd genoeg niet op mijn streamingdienst.
Ik ben nog maar net bekomen van het wervelende Punk Sandwich, als Country House Shuffle begint met een knallend en virtuoos drumintro door Rod Morgenstein, de aanzet voor een opnieuw stevig fusion-progrockend nummer. Die twee nummers alleen al getuigen van het muzikale vernuft van de Dregs.

Het valt op dat de acht nummers best kort duren: slechts één nummer tikt af boven de vijf minuten. Voor een groep met meestermusici best bijzonder. Variatie en muzikale vrijheid waren bij de Dregs vanaf het begin een hoeksteen, wat blijkt bij The Riff Raff, een miniconcert van twee van de groepsleden. Knap getokkel op akoestische gitaar van Steve Morse vormt de begeleiding voor het vioolspel van Allen Sloan. Met het eveneens vrij ingetogen Long Slow Distance is de hele groep weer te horen en sluit kant 1 in fusionstijl af. Hierbij vallen prachtige gitaarlijnen op, van een schoonheid die ik herken van later werk van Morse bij Kansas en Deep Purple.

De tweede plaatkant is live. Naast de genoemde muzikanten spelen bassist Andy West en toetsenist Mark Parrish eveneens op hoog niveau, wat in die setting nog duidelijker naar voren komt. Opener Night of the Living Dregs bevat de nodige funk en doet me met de toetspartijen denken aan hetgeen Don Airey deed in zijn dagen bij Colosseum II. Bovendien krijgt West een uitgebreide solo.
Via The Bash klinkt country met een gedreven groove; Morse beheerst werkelijk álle stijlen. Bij Leprechaun Promenade zijn livebeelden te vinden. Fusionrock van het hoogste niveau, herinnerend aan instrumentale delen in het progwerk van Kansas. En zie eens hoe vol de zaal zit!
Met het gevarieerde Patchwork sluit de plaat af en zoals twee berichten hierboven vermeld, is ook voor mij "de relatief korte speelduur van het album me in dit geval van instrumentale prog ook wel weer lang genoeg." Bijna 34 enerverende minuten, helemaal goed.

En toen begonnen de jaren '80 met als eerste wapenfeit van dit kwintet Dregs of the Earth.

» details   » naar bericht  » reageer  

The Motels - Careful (1980) 2,5

2 april, 15:38 uur

Op reis door de new wave van juni 1980 kom ik van de Engelse Toyah bij de Californiërs van The Motels. Naast de maand van verschijning van de platen zijn er nog eens drie overeenkomsten: beide groepen werkten met een zangeres (in dit geval Martha Davis), deden dit in de bezetting gitaar-toetsen-bas-drums en het was hun tweede langspeler.

Waar bij Toyah vocale expressiviteit centraal staat, gedragen door een hechte band, is het geluid bij The Motels juist kalm en onderkoeld. In mijn beleving op het vlakke af. Wanneer gaat het nou eens spetteren met een pakkend gitaar- of toetsen- of zanglijntje? En waarom dit album zo passend is bij een relatiebreuk, zoals het vorige bericht beschrijft, ontgaat mij ook. Misschien was het toeval: juiste sfeer op het juiste moment?

Fijn is de kristalheldere productie. Toch ontstijgen slechts het popachtige Bonjour Baby en het fellere People, Places and Things de saaiheid. De eerste dankzij een toetsenlijn en het refrein, de tweede mede dankzij een scheurende gitaarsolo, die op een eentonig album als dit plotseling opvalt. Slotnummer Slow Town groeide geleidelijk uit tot een goede derde met zijn traagheid en melancholie.
De vlakheid wordt eveneens onderbroken door Envy, maar dan in negatieve zin vanwege de onnozele tekst.

Jammer dat er hier zo weinig berichten staan, ik zou graag willen spiegelen: ligt dit aan mij en beleven anderen dit juist helemaal níet als saai, maar bijvoorbeeld als 'lekker onderkoeld'? Oftewel, is het een smaakkwestie, zoals ik The Motels' debuut ook al zo lang vond duren?
In eigen land haalde men met Careful in augustus 1980 #45. Daarnaast bescheiden succes in Australië en Nieuw Zeeland. Geen hitsingles, waarmee je The Motels een typische albumband zou kunnen noemen.

Ondertussen vervolg ik mijn reis door wave: terug naar Engeland en het debuut Where Are All the Nice Girls? van Any Trouble.

» details   » naar bericht  » reageer  

Dixie Dregs - What If (1978) 3,5

1 april, 17:52 uur

Dixie Dregs, de groep met vijf klasbakmusici, waarvan gitarist Steve Morse bekendst is geworden door zijn werk bij Kansas en later Deep Purple.
Opener Take It off the Top kan ik niet zonder nostalgie beluisteren. Op mijn zolderkamer luisterde ik via krakende middengolf naar BBC Radio 1 op vrijdagen naar de Friday Rock Show, op Nederlandse tijd van 23 - 01.00 uur in de ether. Daarin ging het langs diverse stijlen rock, van hard- via symfonische rock naar de nieuwste metal en dit nummer van Dixie Dregs trapte de show steevast af. Luister maar eens hier, een uitzending uit 1981, vanaf 0'22" met die magische stem van Thomas Vance, zoals hij zichzelf noemt - wij mochten Tommy zeggen...

What if is het tweede album van de groep (of derde, zie hetgeen B.Robertson bij de voorganger vertelde) en hij is wederom instrumentaal.
Bij de overige nummers kan ik weer nuchter luisteren. Op Odyssey een mix van fusion en progrock en mede dankzij violist Allen Sloan snap je hoe klein in 1986 de overstap was, die Morse deed naar Kansas. De muziek is bovendien van zijn hand. Het titelnummer bevat ingetogener fusion, waarna het door bassist Andy West geschreven Travel Tunes een progpareltje blijkt, met de nodige soloruimte voor Morse, Sloan en toetsenist Mark Parrish.

Kant 2 trapt af met de funk van Ice Cakes, gevolgd door akoestische folk in Little Kids: de vijf beheersten een breed scala aan stijlen. Dat blijkt nadien met de fiddlecountry van Gina Lola Breakdown, oorspronkelijk van Twiggs Lyndon, die het jaar erop overleed en bekend was als tourmanager voor onder anderen The Allman Brothers. Night Meets Light sluit de plaat sfeervol af.

What If staat niet op mijn streaming platform, wél op YouTube. Een jaar later verscheen Night of the Living Dregs.

» details   » naar bericht  » reageer  

Toyah - The Blue Meaning (1980) 3,5

1 april, 17:37 uur

Het tweede album van Toyah was de eerste die de Britse verkooplijst haalde, ondanks het ontbreken van een hitsingle: in juni 1980 werd #40 gehaald.

Het is een aangenaam, degelijk album met als uitschieter opener Ieyah. Op de editie van 2021 is ook de singleversie van het nummer aanwezig. Toyah (de zangeres) gebruikt haar stem in dat nummer op uiteenlopende wijze, een beetje op de wijze van Nina Hagen maar dan zonder de operastem.
Toyah (de band) was in feite een duo, bestaande uit Toyah Willcox en gitarist/co-componist Joel Bogen. De overigen in de band maakten nogal eens plaats voor een ander. Ten opzichte van debuut Sheep Farming in Barnet bleef toetsenist Pete Barnet, maar nieuw zijn bassist Charlie Francis en drummer Steve Bray.

Voor de stijl maakt dat niks uit. New wave zoals je de naam met de muziek associeert, ook als je het stickertje postpunk erop plakt. Acht nummers, waarvan Spaced Walking opvalt omdat Willcox het zong na het inhaleren van helium (ja ja, al in 1980...), Ghosts is snel en scheurend, waarna Mummies iets van Bowie heeft en Blue Meanings bijna plechtig.

Kant 2 begint met het rollende Tiger! Tiger! dat wordt gevolgd door het langzame Vision en het onheilspellende Insects dat een intense tekst bevat: "If you, you won't love me - If you don't pursue me through your streets - Please abuse me, Throw my body to the floor, I don't wanna be alone no more". She sluit sferisch af, Barnet combineert zijn klavieren met trompet.


Die 2021-editie bevat trouwens véél extra's, waarbij Willcox haar stem verder uitprobeert; in Silence Won't Do alsof we Gollum uit Lord of the Rings horen. Expressieve zang is de kracht van dit album, een stijl halverwege Siouxsie Sioux en Nina Hagen.
Waar vaker draaien vaak een album doet groeien, gebeurt me dat hier niet. Daarom 3,5 ster voor een degelijk album. In 1981 volgde het eerste singlesucces: Toyahs ster was rijzende.

Maar eerst verder met de wave van juni 1980, waar mijn vorige station was bij Jona Lewie en ik vervolg bij de tweede van The Motels.

» details   » naar bericht  » reageer  

Dixie Dregs - Free Fall (1977) 3,5

31 maart, 23:18 uur

Toen ik vorig jaar zomer het werk van Deep Purple langsging, belandde ik op een gegeven moment bij de periode Steve Morse. Bij hun laatste album = 1 kwam ik enig gemopper tegen van MuMensen in de trant van: "Was Morse nog maar bij de groep." Tegelijkertijd viel me op dat Morses eerdere werk door die mensen grotendeels wordt genegeerd. Hopelijk helpt het als ik zijn werk langsreis.

Dat zijn tot op heden 35 studioalbums. Daarvan besprak ik al de twee die hij met Kansas en de 8 die hij met Purple opnam. Liveplaten en compilaties sla ik over, resteren er nog 25.

Free Fall was het debuut van Dixie Dregs, de eerste groep waarmee Morse in de schijnwerpers kwam bij een groter publiek. Eigenlijk was dit hun tweede, men bracht in 1975 in eigen beheer The Great Spectacular uit, dat in 1997 alsnog via een cd-uitgave voor een ieder verkrijgbaar werd. Die plaat "doe" ik waarschijnlijk aan het einde van dit rijtje luistersessies.
Free Fall was destijds (begin jaren '80) voor zover ik wist het debuut van de groep, uitgebracht door Capricorn. Hij kreeg zelfs een Nederlandse persing. Zo kwam ik 'm dus begin jaren '80 tegen in de platenbakken, al sloeg ik dit over: die blije koppies op de hoes? Kon niet spannend zijn...

Wat ik hoor op Free Fall valt in mijn oren in de categorie fusion / jazzrock, al begrijp ik dat B.Robertson het in het bericht hierboven onder progrock schaart: die nummers en sferen zitten er meer dan eens tussen. Mijn associatie is echter vooral met Colosseum II, de groep met onder meer Jon Hiseman, Gary Moore en Don Airey, in dezelfde jaren actief.
Met Allen Sloan had men een violist in de gelederen, wat de Dregs onderscheidt van menig tijdgenoot. Tweede opvallende feit is dat alle nummers instrumentaal zijn.

Opener Free Fall is een vrij ontspannen fusionnummer met lichte funkinvloeden waarin gitaar, viool en toetsen om beurten hun solo krijgen; in Holiday zit een vleugje folk. Hand Jig is zo'n typisch fusionnummer met een strakgespannen snaredrum en dito snelle roffels in de breaks: Rod Morgenstein is een technisch begaafde drummer. In Moe Down dan weer vleugjes folk en zelfs hillbilly, dankzij de banjo van Morse en de dansende vioollijn.
Refried Funky Chicken is wat je denkt wat de titel suggereert: Morse soepele vingers zoeken zowel snelheid als melodie op de elektrische gitaar en met het fraaie Sleep sluit kant 1 ingetogen af.

Op Cruise Control kunnen de solisten in de groep naar hartelust duelleren waarbij toetsenist Stephen Davidowski over razendsnelle vingers blijkt te beschikken, Cosmopolitan Traveler heeft dankzij de vioollijn wel iets weg van Kansas; maar dan met funk.
In Dig the Ditch op gitaar de nodige wahwah en muzikaal klinken funk en fusion, Wages of Weirdness leunt naar funk en scheurende rock op z'n Kansas'. Slotlied Northern Lights begint met Spaanse gitaar waarna Sloan hem spoedig bijvalt; net als kant 1 een rustig einde richting het midden van het zwarte vinyl.
Drie nummers stonden in andere versies al op dat destijds obscure debuut, te weten Refried Funky Chicken, Holiday en Wages of Weirdness.

Free Fall staat niet op mijn streamingplatform, maar gelukkig is er YouTube. De tweede (en dus eigenlijk derde) van Dixie Dregs verscheen het jaar erop en heet What If.

» details   » naar bericht  » reageer  

Jona Lewie - On the Other Hand There's a Fist [1980] (1980) 3,5

31 maart, 13:23 uur

Vond dat destijds zó irritant: leende ik met mijn bescheiden zakgeld + krantenwijk een lp uit de fonotheek, stond de hit er niet op. Bij Jona Lewie werd het nog bonter gemaakt. Zoals dazzler bijna tien jaar geleden schreef: "In 1980 bracht Stiff een verzamelaar van Jona Lewie uit met exact dezelfde titel en hoes als het reguliere album uit 1978."

Het was het eerste album van Lewie waarop You'll Find Me in the Kitchen at Parties was te vinden. Die non-albumsingle haalde in de Nationale Hitparade van juni 1980 een uiterst bescheiden #30, vermoedelijk één van de weinige singlesuccessen die (punk)label Stiff in Nederland haalde. Een heerlijk droogkloterig liedje dat het geluid van new wave had en de onderkoelde humor van Britse comedy.
Het stond dus niet op zijn vorige plaat On the Other Hand There's a Fist (die andere met die titel dus) en zou evenmin op het pas in 1982 verschenen Heart Skips Beat komen. Dat was jammer, want in de categorie aangename buitenbeentjes in de popmuziek is dit er toch één. Een pareltje zelfs, badend in een toetsenarrangement zoals dat bij de new wave van 1980 paste.

Anno 2025 is er natuurlijk streaming en er zijn verzamelaars, met als meest recente The Best of uit 2002. Je vindt het nummer ook als bonustrack op de in 2007 verschenen cd van het 1978-album. De 1980-versie van On the Other Hand wijkt dus af van de oorspronkelijke plaat met die titel maar bevat nog steeds geinige noveltysongs van Engelsman John Lewis, zoals hij eigenlijk heet.

Mijn reis door de albums achter mijn afspeellijsten met new wave vervolgt. Vorige station was bij aanmerkelijk serieuzer werk van Deutsch Amerikanische Freundschaft en omdat ik Madness' single Night Boat to Cairo en album One Step Beyond... al besprak, is de volgende halte bij de tweede van de groep Toyah.

» details   » naar bericht  » reageer  

Deutsch Amerikanische Freundschaft - Die Kleinen und Die Bösen (1980) 3,5

30 maart, 21:35 uur

Op reis door new wave blijkt weer eens dat dit niet zozeer een benaming voor een genre maar voor een stroming is, passend bij een tijdvak dat meestal met de opkomst van Londense punk wordt geassocieerd, medio najaar 1976. Het kende echter met de Amerikaanse namen Patti Smith en Ramones fenomenen die daaraan vooraf gingen; en vóór hen waren anderen invloedrijk.
Ben inmiddels in juni 1980 en in dit geval reis ik van een skaverzamelaar bij een Duits elektronicagezelschap.

Deutsch Amerikanische Freundschaft, kortweg DAF, uit Düsseldorf. Diverse bezettingswijzigingen vinden in de eerste jaren plaats. De groep debuteerde in 1979 met Produkt der Deutsch Amerikanischen Freundschaft met daarop industrialachtige muziek van demokwaliteit. In 1980 volgt single Kebab Träume, in 1982 in andere versie bekend geworden.
Ten tijde van hun tweede langspeler uit juni '80 is de groep een kwartet, bestaande uit zanger Gabi Delgado-López (de man met Spaanse wortels), gitarist-zanger Wolfgang Spelmans, op synthesizer Chrislo Haas en als drummer en op diverse elektronika Robert Görl. Met Die Kleinen und Die Bösen verandert de koers naar elektronische muziek, enigszins in de voetsporen van Kraftwerk - zoals bijvoorbeeld The Human League ook deed - maar dan op nieuwgebaande paden met een mix van punk, synthpop en industrial, vaak met avant-gardistisch resultaat. Het Londense label Mute ziet er wel brood in en tekent DAF. Producer is Conny Plank, de legendarische naam uit de Duitse krautrock én invloedrijk bij menigeen in de vroege synth- en elektronicapop van alternatieve snit.

Opener Osten Währt am Längsten opent kalm met fluisterstem, waarna het uptempo Essen dann schlafen volgt. Het klinkt als punk 2.0 en doet denken aan hetgeen Jean-Jacques Burnel van The Stranglers het jaar ervoor deed op zijn soloplaat Euroman Cometh. Digitale geluiden domineren op Co Co Pino met daarop meer eigengereide spreek-zang-schreeuw-fluisterzang van Delgado-López.
En zo gaat het verder. Soms luid (Nacht Arbeit), vaker avant-gardistisch (Ich gebe dir ein Stück von mir met elektronische noise als ondersteuning voor wat een kindermelodie lijkt) of het trage De Panne (een verwijzing naar de Belgische badplaats?).
Kant 2, vanaf track 8, werd in februari 1980 live opgenomen toen de groep in het voorprogramma van Wire stond. Hier is het meestal Spelmans die bij de microfoon staat. Meer dan op de A-kant klinkt het geluid van hun debuut met soms vervormde zang, zoals op Gib's Mir of de vijftig seconden van Volkstanz. Op Die lustigen Stiefel scheurt een punkgitaar waarbij wordt geschreeuwd, om de luisteraar vervolgens op een meezingrefrein te trakteren.

Niet toegankelijk, maar aan die kant 2 te horen was er wel degelijk een (bescheiden) publiek voor. Het schilderij op de voorzijde en de foto op de achterzijde lijken te zijn geleend van propaganda uit de Sovjet Unie. Het benadrukt de eigenzinnige aanpak van de groep.
Mijn volgende station is stúkken toegankelijker: Jona Lewie en diens single You'll Always Find Me in the Kitchen at Parties, verschenen op diens verzamelaar met dezelfde titel als zijn vorige langspeler On the Other Hand There's a Fist; in dit geval dus de 1980-versie.

» details   » naar bericht  » reageer  

Al Stewart - The Early Years (1977) 4,0

29 maart, 11:26 uur

In 1977 was Al Stewart dan eindelijk doorgebroken met Year of the Cat van het jaar ervoor, al was er in het Verenigd Koninkrijk wel bescheiden albumsucces (#40) geweest met Zero She Flies. Reden voor RCA om snel een compilatie uit te brengen met eerder werk dat niet het grote publiek had bereikt, afkomstig van Bed Sitter Images (1967, de hoes van de compilatie schrijft deze als Bedsitter Images), Love Chronicles (1969) en Zero She Flies (1970). De hoes werd door ontwerpbureau Hipgnosis in hun herkenbare stijl gestoken.

The Early Years verscheen zowel op 2lp met klaphoes als enkele lp; de laatste is de versie die ik uit een platenbak plukte, te weten deze met als ℗ 1978 plus een effen zwarte binnenhoes met witte letters. De trackvolgorde is bovendien anders dan op de dubbelaar.

Grote orkestraties ontbreken, wél blijken Richard Thompson en Jimmy Page tot de meewerkende gitaristen te hebben behoord. Grote namen zijn echter niet nodig met het liedjestalent van de Schot met diens herkenbare, immer kalme stem.
Persoonlijke favorieten zijn In Brooklyn, Manuscript en Life and Life Only, met als meerwaarde dat The Early Years tevens als geheel zo aangenaam is, dankzij de typisch warme sfeer die de muziek van Al Stewart brengt. Daarbij heb ik niet het gevoel dat dit een compilatie is, integendeel: een homogeen geheel en fijne toevoeging aan mijn collectie. Een album dat vaker op de draaitafel zal komen.

» details   » naar bericht  » reageer  

John Norum - Gone to Stay (2022) 4,0

28 maart, 17:46 uur

Op zijn website noemt John Norum zichzelf "rock and blues guitarist". De blues zit er op zijn latere solowerk inderdaad sterker in, qua rock zit hij in de heavy hoek. Meestal zwaarder dan in moederschip Europe. Zijn stem heeft aan heesheid gewonnen, zijn gitaarwerk spettert onverminderd. Eén van de beste sologitaristen die er rondlopen, omdat hij ertoe in staat is daarmee een liedje in een liedje te construeren. Razendsnel snarenracen, maar opbouw en gevoel zijn altijd het belangrijkste.

Voices of Silences is een ijzersterke, hardrockende opener waar alles klopt: riffs, melodie, gitaarsolo en bovendien een fraai akoestisch slot. Het melancholieke Sail On doet enigszins aan het werk van Whitesnake denken, maar hij werkt met een driemansband, met recht een powertrio.
Wel is hier en daar hulp ingeroepen, zoals toetsenist Mats Schubert in onder meer het titelnummer; diens bijdragen geven de muziek een extra laag. Gone to Stay heeft tot dan toe de sterkste invloed vanuit de blues.
In One by One met gastzanger Åge Nilsen lijkt Norum terug te blikken op de tijd met zijn echtgenote Michelle Meldrum, in 2008 overleden. Een dramatisch hoofdstuk, maar in de categorie shownieuws vertelt zijn website dat hij afgelopen februari na vele jaren samenzijn dan eindelijk met Camilla Wåhlander trouwde.

Daarna volgt meer stevige blues-hardrock, enigszins vergelijkbaar met het werk van Stevie Ray Vaughan. Ik heb daar minder mee, maar met David Bowies Lady Grinning Soul is het weer helemaal ráák. Norma is dan weer voluit rockend met op zang Nilsen, bijgestaan door het Stockholm Philharmonica Orchestra. En wát een solo komt weer voorbij; zwijmel...

Dan is het beste van het album geweest, al is het vlotte Terror over Me aardig. De ingetogen remake van zijn eigen Face the Truth doet me niets. Al met al een prima album, verrassender dan de laatste van Robin McAuley die ik de afgelopen dagen om en om afwisselde met deze. Wel is de bluessaus bij Norum me soms iets te vet en massief.

» details   » naar bericht  » reageer  

Robin McAuley - Soulbound (2025) 4,0

28 maart, 17:09 uur

De derde soloplaat van Robin McAuley in vijf jaar: om het jaar een nieuwe. Solo is het bij de Ier net iets kalmer dan bij Black Swan, zijn groep met Reb Beach - al zijn de laatste twee allènigschijven dan weer steviger dan debuut Standing on the Edge. Ook Soulbound een stevig plaatje.

Hij is weliswaar 70-plus, er zit géén sleet op zijn rauwe stem. Met een bekwame, Italiaanse groep musici achter zich volgt een geenszins verrassend maar alleszins degelijk album. Gitarist Andrea Seveso is een shredder. Snelheid is dus de formule, maar hij mist een eigen stijl.
Dan moet het van de composities en de melodieën komen. Het midtempo en zware Soulbound mag er zijn, mede dankzij een eenvoudig maar effectief toetsenmuurtje onder de gitaren, The Best of Me knalt in de traditie van Van Halens Hot for Teacher maar dan met zwaardere slaggitaar en in Crazy horen we een ingetogener McAuley.
In de tweede helft is Wonder of the World een fraai amalgaam van stevige gitaren en melodie, Paradise swingt, in Born to Die herinnert McAuley ons stevig rockend aan onze sterfelijkheid en in There Was a Man moet ik, voor het eerst op dit album, aan werk en sfeer van Ozzy Osbourne denken. Op de voorganger was dat veel vaker het geval.

Sommige teksten en ook de hoes suggereren dat McAuley een gelovig man is, al formuleert hij dat uiterst subtiel, uit eigen ervaring puttend. In muzikaal opzicht is het enerzijds knap dat hij nu al zijn derde kwaliteitsalbum in relatief korte tijd uitbrengt, anderzijds is de boel gespeend van verrassingen. Wie dat laatste niet per se nodig heeft, zit hier goed.

» details   » naar bericht  » reageer  

Dance Craze (1981) 4,0

Alternatieve titel: The Best of British Ska...Live!, 27 maart, 22:16 uur

Dwarsdoorsnede van label 2 Tone, gespecialiseerd in ska. Op dit album veel werk uit 1980. Het is tevens de soundtrack van een docu-/concertfilm die - hoera! - op YouTube staat.
Tussen de diverse namen vallen me er vandaag twee op: die van de dan alweer ex-2 Toners Bad Manners, mijn vorige station op de reis door new wave, én de singlegroep The Bodysnatchers - niet te verwarren met een gelijknamige Amerikaanse punkgroep.

De Britse Bodysnatchers was een all-female-band waarvan de dames nog maar kort samenspeelden. Ze scoorden twee hits. De eerste was Let's Go Rock Steady, in april 1980 twee weken #22. Numero 2 was Easy Life, in juli dat jaar #50 halend. Naar verluidt was de instrumentenbeheersing van deze prille groep nog niet al te hoog, wat niet gold voor de stembeheersing van frontvrouwe Rhoda Dakar.
De eerste single werd in zesentwintig takes opgenomen. In het boek 'Walls Came Tumbling Down: The Music and Politics of Rock Against Racism, 2 Tone and Red Wedge' van Daniel Rachel noteerde deze uit de mond van groepslid Nicky Summers over producer Roger Lomas: "We did twenty-six takes and he kept saying: "Play faster".
Na twee singles viel de groep alweer uit elkaar. Vijf leden vormden vervolgens The Belle Stars die in 1983 een succesvol album uitbrachten en ook in Nederland scoorden met pop-funk op single Sign of the Times.
Dakar dook op in The Special A.K.A. en is tot op de dag van vandaag actief; in 2015 bracht ze album Sings The Bodysnatchers uit.
In 2023 verscheen van The Bodysnatchers The Lost Album, met hierop naast de singles werk dat door de BBC en radio-dj John Peel werd opgenomen. Eveneens in 2023 verschenen heruitgaven van Dance Craze op 2LP en als 3cd. Inderdaad, met de nodige bonussen.

Ondertussen reis ik verder door de wondere wereld van new wave en wel naar Londen, waar Mute in 1980 een Duitstalig album van het Düsseldorfse Deutsch Amerikanische Freundschaft uitbrengt.

» details   » naar bericht  » reageer  

Far Corporation - Division One (1985) 3,0

27 maart, 20:08 uur

Leuke discussie hierboven over Stairway to Heaven. Ik vind - tip van gaucho - de Boney M-stem halverwege grappig. En om de drumsound op z'n Phil Collins moet ik ook grinniken. Heerlijk jaren '80, voor een keertje best aardig.

Bobby Kimball en Robin McAuley zijn voor mij de troeven, twee prima zangers met een stem geknipt voor dit werk. Andere hoogtepuntjes zijn Live Inside Your Dreams, een lekker poprocknummer, of is het aor? In Fire and Water een stampende synth-rockbeat, dankzij Rock 'n' Roll Connection krijg ik zin om weer eens een Top Gun te bekijken.

Om terug te komen op het coveren van Stairway; kent iemand de versie van Heart? Magistraal.

» details   » naar bericht  » reageer  

Far Corporation - Solitude (1994) 3,5

27 maart, 19:34 uur

Wel gaucho, las je bericht bij Alive van Robin McAuley vlak voor ik naar huis ging fietsen en onderweg deze Far Corporation op de koptelefoon gehad. Ik vond het voor 1994 wel erg 1984 klinken, maar eenmaal thuis snapte ik het waarom: hun eerste stamde uit '85 en dit is de voortzetting.

Onderweg realiseerde ik me dat ik de naam Far Corporation destijds wel degelijk ben tegengekomen - maar heb er nooit iets mee gedaan. Indertijd noemden we dit pomp rock of L.A. rock, benamingen die in onbruik zijn geraakt. Muziek waar Wim van Putten van de elpee- en later cd-show wel van hield, een programma op de TROS-donderdagavond dat ik meestal oversloeg.
Heb onderweg best genoten van Solitude, zonder te denken dat ik dit ooit nogmaals zal opzetten. Daarvoor is het me te glad. Ik wist dat ik Rikki Don't Lose That Number zou gaan horen, maar had niet gezien dat Sebastian van Steve Harley & Cockney Rebel of Stairway to Heaven van Led Zep ook op de menukaart stonden. Ondertussen was het best genieten van de stemmen van Bobby Kimball en Robin McAuley. En dat intro van You Never Have to Say You Love Me; ik dacht dat ik Status Quo's Junior's Wailing in een remake ging horen! Daarna gaat het liedje een beetje de kant van ZZ Top in de jaren '80 op.
Dan zie ik dat Scott Gorham ook meedoet, de voormalige gitarist van Thin Lizzy. Had 'm er niet uitgepikt, maar leuk feitje is het wél.

Deze Solitude staat op streaming, aanbevolen voor fans van Toto én de liefhebber van toegankelijke rock met typische jaren '80-geluiden. Inmiddels speel ik de eerste van Far Corporation af, later vanavond daar nog wat bij noteren. Leuke tips, heer gaucho!

» details   » naar bericht  » reageer  

Bad Manners - Ska 'N' B (1980) 4,0

27 maart, 08:08 uur

Op reis door de new wave van 1980 kom ik van de donkere postpunk van De Brassers bij zonnige ska.

In Nederland scoorde Bad Manners slechts één hit (in 1981 met Can Can), in Engeland was het andere koek. De eerste was Lip up Fatty, dat op 8 juni 1980 de Britse lijst betrad om het vanaf begin augustus drie weken uit te houden op #15 en het veertien weken in de verkooplijst uithield.
Het is te vinden op Ska 'n' B, een titel die de lading dekt: enerzijds ska zoals op de single of het semi-instrumentale King Ska-Fa, maar op covers Caledonia, Magnificent 7 en Wooly Bully keren we terug naar de jaren van big band en rhythm & blues. Het leidt tot een vrolijk en dansbaar album, waarbij op Inner London Violence een maatschappelijk betrokken tekst klinkt.
Slotlied Scruffy the Huffy Chuffy Tug Boat begint met een sample uit een sketch van Monty Pyton, gevolgd door nostalgische vaudeville, sterk lijkend op hetgeen Ian Dury in 1975 deed op zijn debuut met Kilburn & the High Roads.
Meer hitsingles van het album: eind april werd met openingstrack Ne-Ne Na-Na Na-Na Nu-Nu #28 gehaald en Special Brew haalde in november nog eens #3. In april 1980 haalde Ska 'n' B #34 in de Britse albumlijst, in 2011 verscheen een cd-editie met vele bonussen .

Anders dan menig ander skagroep zat de Noord-Londense groep niet bij 2 Tone maar bij Magnet, al waren hun allereerste opnamen wél bij dat befaamde label. Bij dat 2 Tone zat verder een groep die in hun actieve bestaan slechts twee singles uitbracht. De eerste haalde in maart 1980 de Britse hitlijst en is in liveversie te vinden op een befaamde verzamelaar van dat label, waarop ook Bad Manners staan. Op naar Dance Craze en de dames van The Bodysnatchers.

» details   » naar bericht  » reageer  

Robin McAuley - Alive (2023) 4,0

26 maart, 20:59 uur

De tweede soloplaat van Robin McAuley, bij mij voorheen bekend van zijn werk met Michael Schenker en sinds kort van Black Swan.
Nou ja, tweede soloplaat? Op Discogs ontdek ik dat hij in 1985 pop maakte met het nummer Eloise (cover van de klassieker van Barry Ryan uit 1968), waarvan in 1986 een orkestrale versie verscheen, te vinden op YouTube. En in 1994 maakte hij met Frank Farian, die van Boney M en Eruption en Milli Vanilli, een remake van Rikki Don't Lose That Number van Steely Dan; zie hier voor de videoclip.

Om de één of andere reden doen sommige albums het steevast beter bij mij in de auto. Zo ook Alive, dat zittend (thuis of op werk) of op de fiets niet binnenkwam. Wat is het dan dat ik achter het stuur met 100 km/u wél wordt gepakt door het uptempo Bless Me Father, powerballad Can't Go On en The Endless Mile met een lekker aor-synthintro dat vervolgens aangenaam vlot vervolgt?
Of in de tweede helft het midtempo My Only Son, het krachtige When the Time Has Come, het snel riffende Stronger than Before en het vrolijk stoempende Who I Am?

Al met al is dit album iets steviger dan voorganger Standing on the Edge, waarbij McAuley vaker de toppen van zijn longen opzoekt. Maar dát verklaart niet waarom ik toch werd gepakt door de muziek. Nee, het zit 'm in de melodieën die me gek genoeg doen denken aan het beste van Ozzy Osbourne. Sterker nog, zojuist onderweg hoorde ik in mijn hoofd hoe de madman deze nummers zou inzingen.

Regelmatig spetterend gitaarwerk van Andrea Seveso en op Fading Away en My Only Son van Tommy Denander; niet elke solo is even mooi opgebouwd, maar er zit genoeg aangenaams in. Met als grootste troef de melodieën, gezongen door McAuley met zijn rauwe stem; hij is weliswaar niet van een bovenklasse, maar evenmin een prutser. Dankzij de zeven sterke uitschieters is Alive een volle 8 waard.


,

» details   » naar bericht  » reageer  

De Brassers - En Toen Was Er Niets Meer (1980) 4,0

25 maart, 20:32 uur

... vijftien jaar later is er streaming en staan de drie nummers van deze single daarop als onderdeel van 1979 - 1982, een verzamelaar uit 2010. Inderdaad vergelijkbaar met Joy Division maar dan afkomstig uit Hamont in Belgisch-Limburg aan de grens met Nederland, nabij Valkenswaard en Eindhoven.
Ik kwam eerder muziek tegen uit die buurt. Uit die laatste stad kwamen The Flyin' Spiderz, een groep die ik tegenkwam bij mijn reis door new wave met hun twee albums. Jammer genoeg staat het vervolg van deze groep als The Spiderz nog niet op mijn streamingplatform. Uit België kwam ik eerder onder meer de Antwerpse The Kids tegen. Die groepen werkten Engelstalig, De Brassers werken hier (nog) in hun moerstaal.

Bij De Brassers klinkt op single En Toen Was Er Niets Meer voluit new wave / postpunk. Het is somber, monotoon en donker maar tegelijkertijd pakkend. Een nummer kan zomaar op twee akkoorden leunen en toch is het aangenaam. Scheurende gitaar, rudimentaire synthesizer, weeklagende of juist verbeten zang en dat gedragen door een toegewijde bas en drums. Dat werk.
En soms een verrassing, zoals in het titellied waar halverwege opeens wordt versneld en vertraagd. De gitaar in Twijfels is dan weer vetter en zwaarder, de synth ijler. Snel en smerig is ??? (A.K.A. "Ik Wil Eruit"). Vergelijken met Joy Division is eigenlijk onvermijdelijk maar met de teksten in het Nederlands komt het desondanks anders binnen.

Mijn reis door new wave bevindt zich in juni 1980 en kwam van The Soft Boys en op mijn afspeellijst volgen na deze van De Brassers een non-albumsingle van The Stranglers die later op The Collection 1977-1982 verscheen, een single van Elvis Costello van Get Happy!!, van Siouxsie van Kaleidoscope en van The Vapors van New Clear Day. Die albums beschreef ik eerder en dus is het tijd voor ska en meer bij het debuut van Bad Manners getiteld Ska 'n' B en hun eerste hit Lip up Fatty.

» details   » naar bericht  » reageer  

The Soft Boys - Underwater Moonlight (1980) 3,5

Alternatieve titel: Underwater Moonlight ...And How It Got There, 24 maart, 22:38 uur

Op reis door new wave ben ik in juni 1980, waar ik vanaf de tweede van het Nieuw-Zeelandse Mi-Sex bij de tweede van The Soft Boys uit Cambridge beland, nadat die groep in 1979 debuteerde met A Can of Bees.

De groep werd tot new wave gerekend, maar tegelijkertijd klinken op Underwater Moonlight sterke echo's van de jaren '60; soms letterlijk zoals de productie van de zang in Kingdom of Love met bovendien een in reverbeffect badende gitaar. Of de knipoog naar de Beach Boys in Positive Vibrations met bovendien een sitar, zoals in de jaren '90 Kula Shaker dit soort geintjes in Britpop zou introduceren. Een scheutje bluesrock in I Got the Hots, waarna Insanely Jealous of You qua zang aan Steve Harley doet denken.
Of Tonight: met een hangende baslijn en gitaarriff doet het r&b-intro aan een vroege AC/DC denken met Harley als zanger, waarna jaren '60-sferen het overnemen; halverwege vallen nota bene cello's bij.

Bekendste nummer is de briljante opener I Wanna Destroy You, voorzien van een oorwurm van een meerstemmig refrein. Ja, is dit wel new wave? Ach, het is een groep die na een sterk debuut bleef doen wat ze graag en goed deden: muziek als een cocktail van wave van eind jaren '70 met jaren '60-psychedelica. Dan kom je halverwege uit bij muziek die liefhebbers van Steve Harley zullen waarderen, mede dankzij de "verveelde" zanglijnen van Robyn Hitchcock. In 1973 hadden we dit artrock genoemd en had de groep met David Bowie en T-Rex opgetreden. Zoiets.

Maar het was 1980, The Soft Boys oogstten wederom geen succes en vielen uit elkaar. Later zou het een groep voor muzikanten blijken, eentje die invloedrijk werd. Hitchcock was toen allang solo gegaan en gitarist Kimberley Rew startte in 1981 Katrina and the Waves, de groep waarmee hij songfestivalroem zou oogsten.
In 2001 krijgt dit Underwater Moonlight een tweede leven met een sterk uitgebreide versie, zoals deze. Het leidt ertoe dat de groep weer bij elkaar komt en tourt, waarna in 2002 Nextdoorland verschijnt.

Volgende halte in het land van new wave is een primeur in mijn afspeellijsten met new wave: Nederlandstalige muziek. In dit geval van Belgisch-Limburgse bodem. De Brassers en single En toen was er niets meer.

» details   » naar bericht  » reageer  

Europe - Walk the Earth (2017) 4,5

24 maart, 19:21 uur

Voorlopig mijn laatste album in de reis door het werk van Europe, maar er is goed nieuws: dit najaar duiken de heren dan eindelijk de studio in voor een opvolger.
Op de albums ná de comeback werd geleidelijk de invloed van liedschrijvers Mic Michaeli (toetsen) en John Levén (basgitaar) steeds groter, omgekeerd evenredig met de compositorische inbreng van John Norum, die evenwel in zijn gitaarwerk (solo's om te zoenen) kan schitteren. Dat blijkt opnieuw op Walk the Earth.

Je hoort de jeugdhelden van Europe terug: Deep Purple, maar ook Led Zeppelin en qua toetsen Ken Hensley van Uriah Heep.Tegelijkertijd klinkt dit als Europe en als 2017, mede dankzij de knallende productie. Dit album heeft de voorbije weken menig rondje gedraaid, zowel op de fiets, in de auto als in de huiskamer. Met slechts weinig albums heb ik dat die het in alle omstandigheden goed doen.

Europe weet met het titelnummer, het stuwende Kingdom United en Turn to Dust nummers te brengen in de buitencategorie. Bijna net zo goed vind ik het bijna grimmige The Siege, het in seventiessfeer (Moog synth) gestoken Pictures, het Purpleaanse Election Day, de oosterse sferen van Wolves en het snelle GTO; de overige nummers zijn "gewoon" goed; wel heb ik minder met het logge Haze, dat gelukkig onder de 4 minuten aftikt. Slotlied Turn to Dust duurt 6'07" om na enkele momenten stilte een dixielandorkest 26 seconden lang de plaat te laten afsluiten. Geinig!

Walk the Earth mag de laatste Europe tot dusver zijn, één album heb ik nog tegoed: de laatste soloplaat van John Norum, te weten Gone to Stay uit 2022.

» details   » naar bericht  » reageer  

Mi-Sex - Space Race (1980) 3,5

24 maart, 19:03 uur

Verschenen op 1 juni 1980, deze tweede van het Nieuw-Zeelandse Mi-Sex. Hun debuut van het jaar ervoor was aangenaam en leverde in Nederland zowaar een hitje op. Dat lukte met de opvolger niet, maar in eigen land was er wel succes: People haalde er op diezelfde datum #3 en opvolger Space Race haalde in juli nog eens twee weken #19.

Wat klinkt is vriendelijke, dansbare en melodieuze wave. Het is meestal vlot met beschaafd scheurende gitaar en toetsen, vergelijkbaar met bijvoorbeeld A Flock Of Seagulls. People gaat over "genetic engineering" oftewel het sleutelen aan de menselijke dna. Opvallend aan het titelnummer is het aparte drumwerk van Richard Hodgkinson, die zijn snaredrum creatief laat stuiteren.
Andere favorieten zijn Ghosts dat voorzien is van een lekkere sequencer, passend bij wederom een lekker uptempo nummer en Living in September, waar het toetsenwerk weg heeft van hetgeen Dave Greenfield bij The Stranglers deed inclusief een nogal vervreemdende solo.
Al met al een lekker album dat in juni '80 maar liefst vier weken #1 stond in de Nieuw-Zeelandse albumlijst. Niet spectaculair en tegelijkertijd steeds aangenaam. Derhalve een vrolijke 7,5 als schoolcijfer.

Mijn reis door new wave kwam het Amerikaanse Devo en hun Freedom of Choice en vervolgt bij de Engelse The Soft Boys.

» details   » naar bericht  » reageer  

Robin McAuley - Standing on the Edge (2021) 4,0

21 maart, 18:18 uur

Bij Standing on the Edge zit ik er positiever in dan de MuMensen hierboven: solo gaat Robin McAuley wat meer de aor-kant op, al zal dat iemand die onbekend is met hardrock niet opvallen. Het is iets melodieuzer en minder bombastisch dan de (tot dusver) twee albums met Black Swan die in deze zelfde periode werden opgenomen, waar vooral Reb Beach verantwoordelijk is voor de muziek. Gevolg is dat McAuley niet continu op de toppen van zijn longen zingt, wat de variatie ten goede komt.
De toetsengeluiden grijpen soms nadrukkelijk terug op de jaren '80; ik vind het lékker. Ook opvallend is dat gitarist Howard Leese, decennialang de snarenman bij Heart, meeschreef en -speelde aan/op Supposed to Do Now.

Variatie is er tussen uptempo werk zoals opener Thy Will Be Done en Running Out of Time en anderzijds ballades Late December en Run Away. Én er zijn nummers die wat lijken op Bad English, te weten Do You Remember en Wanna Take a Ride, terwijl Chosen Few een gitaarsausje op z'n AC/DC's heeft. Met het al genoemde Supposed to Do Now moet ik inderdaad aan Heart denken en wát een lekkere gitaarsolo zit daarin!
De Italiaanse muzikanten zijn meer dan bekwaam, nadeel is echter dat ze zich niet onderscheiden van collega's; gewoon goede, zij het wat kleurloze musici, ook al kan Andrea Seveso snarenracen als de beste. In Like a Ghost is zijn solo zelfs een juweeltje. Het is echter de fijne stem van McAuley die maakt dat Standing on the Edge zich onderscheidt.

» details   » naar bericht  » reageer  

Bible Black - The Complete Recordings 1981 - 1983 (2022) 4,0

21 maart, 17:58 uur

Alsof je een tijdcapsule vindt, in 1983 verstopt. Dat is The Complete Recordings 1981-1983 van Bible Black, een heavy rockgroep die nooit een platencontract wist te krijgen maar in twee jaar wél de nodige namen zou herbergen die voorheen of juist nadien naam maakten.
In de laatste categorie zitten de drie zangers die in deze groep uit Upstate New York (drie rijden van New York City, vermeldt de binnenhoes) actief waren. Eerst (track 1-3) Louis Marullo, die met het alter ego Eric Adams naam zou maken bij Manowar; dan (track 4-10) Jeff Fenholt, later bij Joshua; tenslotte Joe Belladini, later bij Anthrax bekend als Joey Belladonna.

De binnenhoes van de elpee vertelt het verhaal. In een notendop: dit in 2024 verschenen album is een verzameling van drie opgepoetste demo's. Op vinyl krijg je er bovendien een single bij (track 13 en 14) met nogmaals Fenholt bij de microfoon.
De harde kern werd gevormd door gitarist Andrew McDonald en twee voormalige leden van Elf, de groep met Ronnie James Dio: bassist Craig Gruber en drummer Gary Driscoll, tevens te horen op de eerste elpee van Ritchie Blackmore's Rainbow. Aanvankelijk nog twijfelend over de koers (hardrock of metal, zo is op Back to Back pianist Mickey Lee Soule te horen, eveneens ex-Elf), wordt vanaf de tweede demo, dus vanaf track 4, voor een steviger koers gekozen.
Gruber is getrouwd met de vermogende Jennifer Brooks - later het liefje van John Sykes - waardoor de groep in staat is om op te nemen met Kansas' producer Jeff Glixman en lokale optredens kan doen. Als dat huwelijk strandt, droogt de geldkraan op. Fenholt stapt op maar de drie achterblijvers proberen het het nog enige tijd met Joe Belladini.
Dan vertrekt ook Gruber - hij belandt in Engeland in de groep van Gary Moore - en de onbekende Joe Sopp wordt zijn vervanger. Met Belladini/Belladonna worden track 11 en 12 opgenomen. Helaas helaas, ook die demo brengt geen platencontract en McDonald gooit de handdoek in de ring. Bible Black wordt ontbonden.
Wat de binnenhoes niet vertelt is dat McDonald hierna het project Thrasher deed en bij onder meer Blue Cheer speelde; Driscoll werd in 1987 noodlottig vermoord.

De band wist dus geen platencontract te scoren, maar deze tijdcapsule is wel degelijk de moeite waard. Aanbevolen voor de liefhebbers van klassieke hardrock, new wave of British heavy metal én de Amerikaanse reactie daarop, U.S. metal. Pakkende hardrock/metal, door audiotechnicus Patrick W. Engel adequaat bijgewerkt in een frisse mix.
In de beschrijving van namsaap hierboven kan ik me goed vinden, met als enige verschil dat bij track 1 en 2 versus 13 en 14 mijn voorkeur uitgaat naar Fenholt.
McDonald is een prima gitarist die zijn gitaar zowel kan laten racen als huilen: genieten! Cover Paint It Black, oorspronkelijk van de Rolling Stones, is aangenaam verhardrockt.
De binnenhoes vermeldt ook de bio's van Gruber, McDonald, Driscoll en Fennholt, zoals destijds opgediend: "an unstoppable quartet". Dat bleken slechts woorden, maar neem van mij aan dat deze tijdcapsule zijn geld waard is. Hij staat hier op vinyl in de sobere maar pakkende hoes.

» details   » naar bericht  » reageer  

Devo - Freedom of Choice (1980) 3,5

20 maart, 09:02 uur

Optimistische en energieke new wave, waar de ritmes worden gedragen door een stampende synthesizer en dansend drumwerk. Het was hun derde album en er moest een grote hit worden gescoord, anders was het einde contract, zo kreeg manager Eliot Roberts (welke tevens Neil Young onder zijn hoede had) te horen van Warner Brothers, meldt dit artikel in Magnet Classics.
Dat lukte met Whip It, dat relatief lang na verschijning van het album op 16 mei, in november #14 haalde in de Billboard Hot 100; in het Verenigd Koninkrijk in december #51. Toetsenist Bob Casale omschreef hun stijl als “We were Kraftwerk from the waist up, and Elvis Presley from the hips on down,” en dat snijdt hout. Veel "kille synths" maar ook een scheurend gitaartje en dansbare waverock.

Het titelnummer verwijst naar de politieke situatie van toen en kan naadloos op de huidige situatie in de VS worden geplakt. Girl U Want is dan weer sterk in zijn beschrijving van wat de aandacht van vrouwelijk schoon met de hoofdpersoon doet.
Het album bevat geen zwakke nummers. Andere favorieten zijn It's Not Right met zijn sequencer, Snowball met zijn bijna-discodreun die echter door drummer Alan Myers fraai met franje wordt omhuld, Ton o'Luv met zijn knipoog naar klassieke rock 'n' roll, het wat dreigende Gates of Steel en de snelle bonustrack Turn Around . Lekker album met één nadeel: door de soortgelijke tempo's, ritmes en arrangementen gaat het na enige tijd wel erg op elkaar lijken. Tegelijkertijd is de samengebalde energie van synthesizers, gitaar en bas/drums ieder nummer aangenaam. Ik kom uit op een veilige 7,5 voor het geheel.

De productie is 45 jaar later onverminderd fris en transparant, waarbij de muziek de speakers uitknalt. Sinds 1993 als combi-cd verkrijgbaar op Oh No It's Devo / Freedom of Choice en vanaf 2009 als uitgebreidere cd-versie.
De maffe hoedjes op de hoes werden twee jaar later in de talkshow van David Letterman onderwerp van gesprek. Dat de groep daar zat, zegt iets over de groeiende populariteit van deze eigenwijze wavegroep.

Mijn reis door new wave kwam van het Britse industrialgezelschap Throbbing Gristle en vervolgt bij het tweede album van het Nieuw-Zeelandse Mi-Sex.

» details   » naar bericht  » reageer  

Throbbing Gristle - Heathen Earth (1980)

20 maart, 08:20 uur

Op voorganger 20 Jazz Funk Greats uit 1979 deed Throbbing Gristle met een vriendelijke titel en hoes een misleidende poging tot toegankelijkheid. Het bleef echter industrial met de nodige geluiden uit de elektronica.
Met het live opgenomen Heathen Earth, uitgebracht in juni 1980, wordt het alweer ontoegankelijker. Wat we horen is monotoon, zwaar en donker. Eén nummer op kant 1, één op twee. In het streamingtijdperk zijn deze echter in losse tracks geknipt, de artiesten worden daar immers per track betaald en met twee lange nummers verminderen je inkomsten.
Live maar verwacht geen publieksgeluiden. De hoes is gedetailleerd omtrent het opnameproces: "This album was recorded on Saturday the 16th of February 1980 between 8.10pm and 9.00pm in front of an invited audience at the studios of Industrial Records Limited. The object was to make a record of T.G. performing live without the often unpredictable influence of adverse playing conditions on the music and on the technical quality. In the days following this session a minimum of re-recording was done and the 8-Track master tapes were mixed-down into stereo." Vervolgens wordt verteld welke kanalen werden gebruikt op de mastertape én welke vierentwintig gelukkigen aanwezig waren bij de opnamen.

Eerst de onbestemde geluiden in Cornet, dan de spreekstem met drumcomputer en ontregelende geluiden in The Old Man Smiled. In beide nummers wordt een elektrische gitaar vervormd als wordt deze door de mangel gehaald. In Still Talking voeren vervormde stemmen een gesprek en het ruim zeven minuten durende Don't Do As You're Told, Do As You Think is het alsof ik house-avant-le-lettre hoor. Het afsluitende Painless Child Birth is met zijn rustige stem wellicht nuttig voor de hoogzwangere vrouw en haar kind. Soundscapes voor een select publiek, muziek in de periferie van popmuziek.

Ben op reis door de new wave van voorjaar 1980. Vorige halte was single Going Nowhere Fast van Girls at Our Best!, volgende is album Freedom of Choice van het Amerikaanse Devo.

» details   » naar bericht  » reageer  

Girls at Our Best! - Pleasure (1981)

18 maart, 18:09 uur

Op mijn reis door new wave kom ik langs grote en kleine namen. Girls At Our Best! behoort tot de laatste categorie: slechts drie jaar bestond de groep uit Leeds en zelfs in hun eigen Engeland haalden ze slechts eenmaal de hitlijst. Ik kom hier omdat ik op single Getting Nowhere Fast stuitte, dat in april 1980 verscheen en in de independant charts van het VK #9 zou hebben gehaald volgens Wikipedia. Die lijst is niet online te vinden, wel vond ik dat BBC Radio 1-dj John Peel het nummer op 31 maart in zijn programma speelde; hier de tracklist van die aflevering die ook ergens (waar?) online zou moeten staan.

Getting Nowhere Fast is muziek die ik, had ik die destijds gehoord, meteen zou hebben omarmd. Scheurend gitaartje van James "Jez" Alan (het heeft wel wat weg van Sex Pistols), felle zang van zangeres Judy "Jo" Evans en een melodie die me meteen grijpt. Destijds werden ze omschreven als postpunk en letterlijk gezien klopt dat. Toch staat het nummer dicht bij de punk van 1976 - '77, waarbij ik aan Siouxsie and The Banshees moet denken.

Een jaar later verscheen album Pleasure waar de single niet op stond, maar in 1994 belandde het als openingstrack op de cd-versie. Als ik qua wave bij 1981 ben aanbeland, keer ik hier terug.

Mijn reis door de new wave van 1980 kwam van Gruppo Sportivo en Copy Copy en vervolgt bij de industrial klanken van Throbbing Gristle en hun vierde elpee Heathen Earth.

» details   » naar bericht  » reageer  

The Specials - Singles (1991) 4,5

18 maart, 17:18 uur

Lekkere verzamelaar van (soms non-)albumsingles en B-kanten daarvan. Opvallend is dat de teksten van de groep soms zeer direct zijn. Zoals in Racist Friend toen de groep opereerde onder de naam The Special A.K.A, waarin wordt opgeroepen om alle contact te verbreken met familie en vrienden als ze racistisch zijn. Tegelijkertijd is er ruimte voor pret, zoals in het semi-instrumentale Guns of Navarone, cover van het titellied van de gelijknamige film uit 1961, al in '65 op soortgelijke wijze gecoverd door The Skatalites.

Nog bekender en bovendien politiek geladen is Nelson Mandela, eveneens van The Special A.K.A. met de oproep de ANC-politicus vrij te laten. Eind april 1984 haalde het in de Nederlandse Nationale Hitparade #9. Vond ik destijds opvallend voor een nummer met zo'n nadrukkelijke boodschap en dacht daaraan terug toen hij, inmiddels een vrij man, in 1999 Nederland bezocht. En al helemaal toen ik afgelopen januari in Soweto, Johannesburg in zijn voormalige woning was, tegenwoordig een museum. Aangename oorwurm.

Los van de teksten: een cd met bijna een uur lekkere muziek. Gangsters (met de zin "Don't call me Scarface!"), Rudi a Message to You plus Much Too Young en Ghost Town waren de andere hits in Nederland, de overige muziek doet daar niet voor onder. Genieten. Blij dat ik de cd in een kringloop tegenkwam.

» details   » naar bericht  » reageer  

Gruppo Sportivo - Copy Copy (1980) 3,5

17 maart, 19:50 uur

Door bovenstaande bericht ging ik even twijfelen. Dames eruit, blazers erin? Ja, dat klopt én er kwam nóg een groepslid bij: mevrouw Anne Martin, voorheen zangeres bij Deaf School dat drie albums uitbracht. Dat verklaart waarom ik op diverse nummers vrouwelijke leadzang hoor.
Opgenomen in de befaamde Rockfield Studios in Wales, gemixt in de Hilversumse Wisseloord Studios. Dat leidde evenwel niet tot groot succes, al herinner ik me dat Gruppo Sportivo het onverminderd goed deed in het clubcircuit.

Na het plotselinge einde van Gruppo Sportivo in 1979, daarmee het succes van single Sleeping Bag smorend (aldus mijn herinnering, of dat werkelijk zo was?) volgde datzelfde jaar een soloproject van Hans Vandenburg: het plezante maar minder succesvolle The Buddy Odor Stop.
Toen de Haagse groep in juli 1980 terugkeerde, was het momentum van de groep kennelijk voorbij. Op deze doorstart staan diverse nummers met hitpotentieel, toch blijft Sleeping Bag tot op de dag van vandaag hun laatste hit.

Ik hoor desondanks diverse leuke nummers met eigenwijze new wave, dankzij de stem van Vandenburg en diens regelmatig ironische invallen. Allereerst de stevige opener Don't Count on Me (Hans Vandenburg gaat níet voor u naar Afghanistan!) en de ska van Goodbye Radio; in beide heeft de blazerssectie een belangrijke rol. Dan volgen twee nummers met Anne Martin bij de microfoon, waarvan vooral It's Too Late eruit springt. De groep klinkt plotseling Britser dan ooit.

Dan volgt minder werk, inclusief het door Martin gezongen I Don't Need You. Het swingende instrumentale The Unusual Soup Recipe Blues duurt nog geen minuut en Up to Date is een volwaardig, uptempo poplied met de kenmerkende zang van Vandenburg. Only on Weekends heeft door de blaaspartijen zowaar een vleugje soul, maar melodie en ritme pakken niet.
Met In Love Again volgt dankzij de toetsen van Peter Calicher weer een nummer in wavesfeer; zijn invloed op het geluid van Gruppo Sportivo is groot. Opgewekte reggae in Ramona over het einde van een liefde: "You're my wonder woman and I'm your man of steel, why would we change that, that's how I feel?" Slotlied What Happened to Romance heeft wel iets weg van hun eerste hit Rock 'n' Roll, Vandenburg speelt weer de rol van romantische verliezer.

Met Goodbye Radio, It's Too Late, Up to Date en Ramona hoor ik vier liedjes met hitpotentie. Dit had meer verdiend. Ook leuk is de ontdekking dat de foto's van de groepsleden werden gemaakt door Anton Corbijn. Als album een brave 7 en dat is eigenlijk te weinig voor deze groep. Daar veranderen de sterke blaaspartijen niets aan.

Mijn reis door de albums achter mijn afspeellijsten met new wave kwam van de Londense pubrockers Eddie & The Hot Rods en Fish 'n' Chips en ik keer terug naar die stad. Op naar de (post-)punks van Girls at Our Best! en de non-albumsingle Getting Nowhere Fast, later verschenen op hun Pleasure.

» details   » naar bericht  » reageer  

Black Swan - Generation Mind (2022) 4,0

17 maart, 14:19 uur

De tweede van Black Swan, een album waar ik niets van kende. Werd door milesdavisjr op het spoor gezet toen ik op het idee kwam het werk van ex-MSG-zanger Robin McAuley eens te verkennen. Hij raadde me deze aan nadat ik de voorganger prima vond, zij het qua melodieën wat eentonig.

Hij had gelijk, met Generation Mind is dat onderdeel verbeterd. Gebleven is het flitsende gitaarspel van Reb Beach, dat heftiger is dan hetgeen ik van de man ken bij Whitesnake. Toch had het album de nodige draaibeurten nodig, maar dankzij track 6 Killer on the Loose met een gitaargeluid en -intro waarbij ik denk naar Scorpions te luisteren, viel de muziek alsnog.
Opeens blijkt het pakkender dan ik het eerst beleefde. Miracle is met z'n slepende melodie als een kruising tussen het solowerk van Ozzy Osbourne en de aor van een groep als H.E.A.T., How Do You Feel is opnieuw een stapje kalmer en bezit een sterk refrein waarin McAuley excelleert, in Long Way Down aan het slot een (spoiler) onverwachte versnelling, de riff van Crown heeft een jaren '80-gevoel waarna Wicked the Day met een felle riff heerlijk knalt en weer denk ik aan de voorbije dagen van Randy Rhoads en Jake E. Lee bij Ozzy, waarna I Will Follow opnieuw een sterk refrein bevat.

Dan beluister ik wederom de robuuste eerste helft. In het sferische en instrumentale Before the Light kun je enige invloed van Michael Schenkers (Lost Horizons) horen, waarna She Hides Behind en Generation Mind lekker uptempo zijn. Eagles Fly blijft niet hangen al musiceren de mannen op hoog niveau en het gevarieerdere See You Cry heeft hetzelfde, al is het refrein prima. Daarbij valt nog eens op hoe goed McAuley bij stem is.
Een aardige eerste en een sterke tweede helft met spetterend gitaarwerk en regelmatig sterke refreinen. Geen muzikale verrassingen maar zó goed gespeeld...

Dan resteren nog de drie soloalbums van McAuley, te beginnen met Standing on the Edge uit 2021.

» details   » naar bericht  » reageer  

Eddie & The Hot Rods - Fish 'n' Chips (1980) 2,5

14 maart, 16:42 uur

Niet één band balanceerde zó op de rand van pubrock en punk als Eddie and The Hot Rods. Na het sterke debuut Teenage Depression (1977) volgden het nog sterkere Life on the Line (1978) en het mattere Thriller (1979). Met Fish 'n' Chips verscheen hun voorlopig laatste album. De releasemaand kon ik niet vinden, vermoedelijk ergens eind 1980 in de VS en Canada, want pas in 1981 verscheen het in hun eigen Verenigd Koninkrijk.
Manco op de voorganger waren de mindere composities op kant 2 en dat euvel is verergerd op hun voorlopige zwanenzang. In drie gevallen werkt het wél: Time Won't Let Me Be heeft wel iets van Buzzcocks en iets dergelijks gebeurt met This Is Today en Call It Quits.

Verder is het aardig maar niet meer dan dat. De pit lijkt eruit en dat gitarist Graeme Douglas is verdwenen is daar mede debet aan: geen lekkere gitaarsolootjes meer. Ook verdwenen is bassist Paul Gray, die inmiddels was overgestapt naar The Damned en later bij onder meer UFO zou spelen. Niet dat zijn opvolger Tony TC Cranney ervoor verantwoordelijk is dat het wat meer mainstream klinkt. Dat zit 'm wellicht in producer Al Kooper, mede verantwoordelijk voor tweede gitaar en wat knullige toetsenpartijtjes. Of het was nieuwe platenbaas EMI dat met het oog op de Amerikaanse markt op de rem trapte? De hoes vermeldt namelijk dat het album nog vóór uitgave werd geremixt.

In 2000 verscheen in het VK een cd-heruitgave met veel, véél bonussen. Sterke bonussen bovendien, zo hoor ik via streaming. In 1985 stopte de groep om in 1996 terug te keren. Al overleed zanger Barrie Masters in 2019, tot de dag van vandaag zijn ze actief, zie daarvoor hun website.

Mijn reis door new wave van 1980 kwam van single Rat Race van The Specials, onder meer te vinden op More Specials. Volgende halte: het Nederlandse Gruppo Sportivo en de elpee Copy Copy.

Terwijl ik dit typ, speelt slotlied Fish 'n' Chips: "I ain't 'arf glad it's Friday night, I get my fish 'n' chips tonite", zoals ook vermeld op de achterzijde van de hoes. Vrolijk alsmede oer-Brits klinkt het zeker en het werkt: ik krijg prompt zin in kibbeling met friet!

» details   » naar bericht  » reageer  

The Halo Effect - March of the Unheard (2025) 4,0

14 maart, 06:49 uur

Zeer melodieuze melodeathmetal is het recept op March of the Unheard van The Halo Effect. Elders kwam ik de nodige vergelijkingen tegen met In Flames, het oude bandje van menig bandlid, maar die met het Dark Tranquility van voorheen is passender.

Soms is het zó melodieus dat het bijna powermetal wordt. Meestal geen probleem: in de dansende, wervelende twingitaarlijnen klinken echo's van wat (ooit) groepen als Wishbone Ash, Thin Lizzy, Judas Priest, Iron Maiden en Trouble doen of deden; verschil zijn uiteraard de massieve deathmetalriffs en de prachtige grunts van Mikael Stanne; heb een zwak daarvoor.
De teksten gaan vooral over de innerlijke kracht waarmee de avonturen en uitdagingen in het leven kunnen worden aangegaan. Soms wordt de muziek me te powerrrrmetal: zoals het korte semi-instrumentale The Curse of Silence met z'n oh-ho-ho-koortje. Of titelnummer/"single" March of the Unheard dat vooraf ging en enige twijfel zaaide of ik dit album wel wilde kopen. Debuut Days of the Lost van tweeëneenhalf jaar geleden is vinniger.
In de winkel viel ik echter onmiddelijk voor de verleiding, waar ik na vele draaibeurten absoluut geen spijt van heb. Dat dankzij felle beukers zoals Our Channel to the Darkness en Forever Astray met in de laatste ook cleane zang. Dat laatste nummer is op mijn cd-hoes (achterzijde) overigens het tweede nummer dat als nummertje VII wordt aangegeven, het moet toch echt VIII zijn.

Gezien de werklust van Stanne is het wellicht een wonder dat de kwaliteit weer zo hoog ligt. Hij werkt immers ook bij Dark Tranquility dat vorig jaar Endtime Signals uitbracht én Cemetery Skyline, vorig jaar debuterend met Nordic Gothic waar hij het bij zang houdt in plaats van grunts.
Toch hoor ik veel liever de nieuwe The Halo Effect, mede door het gitaarwerk van Jesper Strömblad en Niclas Engeling, het soms verrassende drumspel van Daniel Svensson (ik noem opnieuw Forever Astray) en de solide bassist Peter Iwers. De productie van March of the Unheard is vol en warm maar niet dichtgesmeerd.

Tegenwoordig begin ik het album met het afspelen van het laatste nummer Coda, dat door strijkers werd ingespeeld en voluit instrumentaal is. Het vormt een sterke ouverture op track 1. Meer strijkers zitten in het midtempo Between Directions, waar wederom naast gegrunt cleane zang zit. Het gaat fraai samen met de gitaarmuren.

Lekker, desondanks net wat minder spannend dan de voorganger.

» details   » naar bericht  » reageer  

Gary Numan - New Man Numan: The Best of Gary Numan (1982) 4,0

11 maart, 20:26 uur

In Nederland haalde Gary Numan alleen in 1979 de hitlijsten, in zijn Verenigd Koninkrijk was dat anders. Zo haalde hij in 1980 met We Are Glass alweer zijn derde hit onder eigen naam. Na de #1 van Cars (1979) en de #5 met Complex (ook 1979) werd wederom de top 10 gehaald, te weten een tweede #5 eind mei, begin juni dat jaar.
De non-albumsingle werd in 1982 op dit New Man Numan gezet, in december dat jaar #45 halend in de Britse albumlijst. Daarop uiteraard meer hits van de man met de Bowieaanse uitstraling, kille stem en stevige synthrock, waarbij ook het nummer van zijn begeleidingsgroep Dramatis, dat in 1981 het album For Future Reference uitbracht. Plus het nummer met Paul Gardiner Stormtrooper in Drag, in augustus 1981 bescheiden #49. Gardiner was bassist in Tubeway Army.

Uiteraard verschenen later meer verzamelaars van Numan, die met veertig titels de Britse top 75 zou halen, de laatste keer in 2007.
Mijn reis door de new wave van mei 1980 kwam vanaf I'm Forever Blowing Bubbles van oi!-punks Cockney Rejects en vervolgt alwéér met een non-albumsingle: Rat Race van The Specials, voor het eerst op album verschenen op de cd-editie van hun tweede album More Specials, dat in 1988 in de VS en Canada verscheen, acht jaar na de oorspronkelijke elpee. Op MusicMeter vinden we dat album hier.

» details   » naar bericht  » reageer  

Black Swan - Shake the World (2020) 4,0

11 maart, 07:06 uur

Ik noteerde bij Robin McAuleys Soulbound dat onlangs verscheen mijn nieuwsgierigheid naar het werk van de man. milesdavisjr tipte Black Swan en zo kom ik hier, nadat ik de drie albums van de McAuley Schenker Group beluisterde.
Binnen het hardrockgenre zijn de verschillen tussen die groepen groot. Tot mijn verrassing herkende ik opener Shake the World. Het nummer zette ik begin 2020 op een afspeellijst met nieuwe muziek en aangezien ik destijds vanaf half maart thuis kwam te werken vanwege de lockdown, was er veel gelegenheid om die te draaien. Het nummer heb ik dat jaar dus vaak gehoord, maar aan het album kwam ik niet toe.

Platenbaas Serafino Perugino van Frontiers had eens een kop koffie gedronken met bassist Jeff Pilson, waarbij het idee was ontstaan dat de laatste een project zou starten. McAuley werd zanger, als gitarist kwam Reb Beach van Whitesnake en op de drumkruk landde de mij onbekende Matt Starr, maar ook hij heeft een stevig cv.
De stijl van Black Swan is veel massiever dan die van destijds MSG, zoals het titelnummer al meteen laat horen. Bij de zwarte zwaan is het massief, uptempo, robuust en voortdenderend. Verbazingwekkend is hoe krachtig McAuley zingt, nog meer dan vroeger.

Enige nadeel is dat bij het afspelen van het album de melodieën niet zo willen groeien, ook niet bij herhaald beluisteren; er sluipt daardoor enige eenvormigheid in, vooral omdat McAuley in dezelfde versnelling zingt. Dat valt pas goed op in het sterke slotlied Divided/United, waarin hij het in het eerste deel kalmer aandoet; had hij meer mogen doen.
Neemt niet weg dat de snelle shuffle van Big Disaster aangenaam is en het logge Johnny Came Marching valt op met een tekst over wapenbezit. Ander sterk nummer is het uptempo The Rock that Rolled Away en het kalmere Sacred Place, drijvend op een heerlijke gitaarlick. Van Beach weet je dat hij bekwaam en gevarieerd speelt, in het volle geluid de nodige variatie aanbrengend.

De ronkende bas van Pilson in het geluid maakt het alleen maar aangenamer. Was dit album in de jaren '80 gemaakt, dan had het mij omver geblazen. Zo hoor ik het graag.

» details   » naar bericht  » reageer  

Herman Brood & His Wild Romance - Shpritsz (1978) 3,5

10 maart, 23:12 uur

Als beginnend tiener beleefde ik Herman Brood & His Wild Romance als de grootste naam van dat moment wat betreft de Nederlandse rock. Natuurlijk was daar Golden Earring, maar single Movin' Down Life was niet opwindend - bepaald geen Radar Love.
Nóg leuker dan Brood en zijn wilde romance vond ik Gruppo Sportivo, maar die misten wat Brood & co wél gingen doen: ze zouden het spoedig in het verre Amerika proberen te maken, waarover ik in Muziek Expres sensationele verhalen las. En dan was er aan het einde van 1978 het album Cha Cha en het jaar erop de film Cha Cha met andere muziek, waarbij de eveneens publiciteitshippe Nina Hagen en Lene Lovich. Brood was goed in het halen van de media. Dan nog vooral met een muziek- (en drugs)imago, anders dan we in de jaren '90 op tv kregen te zien in een volgende levensfase, waarbij zijn schilderkunsten inmiddels tot zijn kwaliteiten behoorden.

Wat hoorde dit pubertje in 1978 op Hilversum 3? Saturday Night was de grote hit die véél op de radio klonk, maar in de Nationale Hitparade niet verder kwam dan twee weken #17. De muziek op Shpritsz (moest altijd aan die koeken denken) vind ik met de oren van nu weghebben van die van Graham Parker & The Rumour en Dr. Feelgood, oftewel steviger varianten van Engelse pubrock. Daarbij was de livereputatie legendarisch, zoals mijn maatje van school zou ontdekken: wild-enthousiaste verhalen hoorde ik van hem, eigenlijk een fervente hardrocker.

Soms rockt het op Shpritsz uptempo zoals in Doin' It en Back (In Y'r Love), maar in bijvoorbeeld de hitsingle en Champagne (& Wine) is het kalmer. Over nummers als Dope Sucks en Rock n' Roll Junkie werd nogal eens geschreven, ongetwijfeld omdat de teksten zo verbonden waren met Broods imago.
Verder valt op dat de nummers meestal kort zijn: er staan maar liefst vijftien nummers op de plaat, waarmee de groep enigszins aansloot bij de punk- en waverevolte. Tegelijkertijd is de rock van Brood traditioneler en staan hier hoorbaar ervaren, vaardige muzikanten. Het maatje was bijvoorbeeld - terecht - enthousiast over de gitaarsolo's van Danny Lademacher. 'Live zijn ze beter dan op de plaat', verzekerde hij me.

Als album lekker maar niet spectaculair. De muziek op kant 1 is met z'n zeven nummers enerverender dan die op kant 2. Alhoewel mijn waardering een 3,5 is, een 7,5 als schoolcijfer bedoelend, is dit in mijn beleving een mijlpaal in de Nederlandse rockhistorie. En ik denk dat de meesten dat laatste met me eens zullen zijn.

» details   » naar bericht  » reageer  

Cockney Rejects - We Are the Firm (1986) 4,0

10 maart, 22:09 uur

Op reis door new wave kom ik van de vierde van Sham 69, de grondleggers/voorlopers van oi!-punk, bij de groep die dat (kleine) subgenre smoel gaf: Cockney Rejects. In maart 1980 verscheen debuutplaat Greatest Hits Vol.1, waarna in mei non-albumsingle I'm Forever Blowing Bubbles verscheen. Een lied ter ere van hun voetbalclub, het Oost-Londense (Stratford) West Ham United.
In de laatste week van mei piekte het nummer op #35. Dan word ik toch benieuwd hoe de Hammers het dat seizoen deden: ze wonnen de FA Cup door Arsenal te verslaan en kwalificeerden zich zo voor de Europacup voor bekerwinnaars, in de competitie eindigend als zevende.

Vervolgens ontdek ik dat het liedje een cover is. Leve internet: gecomponeerd in 1918 en in 1919 een hit voor het Ben Selvin's Novelty Orchestra. Dat in de dagen van "liedjesfabriek" Tin Pan Alley en big bands. Hoe die instrumentale versie klonk is hier te horen. Ik krijg associaties met de geluidsfilms van bijvoorbeeld Laurel & Hardy van enkele jaren later.
Vele versies volgden, waarbij de vocale versie die al in 1918 in musical The Passing Show of 1918 zat. In de jaren '20 werd I'm Forever Blowing Bubbles in Engeland populair gemaakt door Dorothy Ward, later werd het opgenomen door Doris Day & Jack Smith (1951), Vera Lynn (1959) en in 1975 door de West Ham United Cup Squad, dat het tot #31 in de Britse hitlijst zong. De reden dat het lied bij de club past, ligt 'm in de eerste regels: "I'm dreaming dreams, I'm scheming schemes, I'm building castles high", waarin supporters een verwijzing naar de Tower of London zien.

In 1980 slagen Cockney Rejects erin dit in een punkjasje te hijsen. Het eerste album van de Rejects waar dit nummer op verscheen was deze verzamelaar We Are the Firm, waarvan hoes en titel eveneens naar West Ham United verwijzen.
Andere opvallende titels op deze plaat: een cover van ex-Motörheadgitarist Larry Wallis namelijk Police Car plus Hawkwinds/Motörheads Motörhead. En verder zelfgeschreven, energieke oi!

Volgende nummer op mijn afspeellijst is eveneens een non-albumsingle: We Are Glass van Gary Numan, voor het eerst op elpee verschenen op New Man Numan: The Best of Gary Numan.

» details   » naar bericht  » reageer  

The Tubs - Cotton Crown (2025) 4,0

8 maart, 10:47 uur

The Tubs was eind 2023 een toevallige ontdekking van me. Wat vond ik debuut Dead Meat lekker, een indruk die in februari 2024 werd bevestigd bij een concert van de groep in Tivoli Utrecht.

Op de hoes van Cotton Crown een prachtige foto van zanger Owen Williams als baby aan de borst van zijn inmiddels overleden moeder. Het blijkt de etalage van een plaat over gemis.
Alhoewel iets langer dan hun eersteling duurt de plaat nog geen half uur en dat is helemaal goed. Negen lekkere liedjes, uptempo, iets minder gejaagd dan op Dead Meat - jammer, want juist daarvan houd ik wel. Toch is het steevast vlot: The Tubs is geen groep voor midtempo werk, laat staan ballades. Op achtergrondzang laten de vier heren soms een dame toe, zoals in Narcissist.

De groep is op z'n vinnigst in Chain Reaction en One More Day en meest melodieus in Embarrassing, waar liefhebbers van The Smiths en Johnny Marr in het bijzonder van zullen smullen. Fair Enough is boos, iets met een ex, waarna vrij kalm met Strange wordt afgerond.

Waar op Dead Meat enige folkinvloeden in het gitaarspel zaten, is dat hier minder. Gebleven zijn de dansende gitaarlijnen en de ingehouden zang die een stiff upper lip suggereert. Ongetwijfeld een groeiplaatje, dat per draaibeurt beter wordt. Op website Stereogum een interview met Owens over de hoes en de afzonderlijke liedjes; aanbevolen!

» details   » naar bericht  » reageer  

Sham 69 - The Game (1980) 3,0

8 maart, 10:04 uur

De vierde van Sham 69 werd opgenomen in Frankrijk. Waar op de vorige albums met live- of akoestische nummers, piano en een verhalend concept de nodige (humoristische) variatie werd aangebracht, gebeurt dat minder op The Game. Gevolg is dat traditionele, uptempo punk klinkt, volgens het standaardboekje. De melodieën, riffs en/of andere ideeën missen de vonk - althans voor mij.
Hier en daar toch wat afwijkends: in Lord of the Flies een hoog (dames?)koortje in het refrein, in het felle Give a Dog a Bone een grommende hond in het uitro, blazers in Tell the Truth (als single in april '80 tot #45 reikend), Simon is akoestisch met slidegitaar waarbij ik opeens aan Rose Tattoo denk en Poor Cow drijft zozeer op elektrische piano (!) en akoestische gitaar dat het een knipoog-buitenbeentje is.

Voor mij al met al te weinig om The Game van deze uitvinders van oi!-punk innig te omarmen. Sympathiek is het zeker, maar de fut lijkt eruit. Dat kan kloppen: het album haalde de Britse verkooplijst niet en nog in datzelfde 1980 viel Sham 69 uit elkaar.
In 1989 noemde zanger Jimmy Pursey het zelfs a pile of shit, waarmee hij te streng is voor zichzelf en zijn kompanen. In 1988 was de groep teruggekeerd met Volunteer.

Bij dat jaar ben ik nog lang niet. Ben op reis door de new wave van 1980 en kom van Argybargy van Squeeze. Omdat ik het volgende album op mijn afspeellijst al besprak, namelijk de tweede van The Human League, vervolg ik bij geestverwanten van Sham 69: oi!-punk van Cockney Rejects en hun non-albumsingle annex voetballied I'm Forever Blowing Bubbles, voor het eerst op een langspeler op de groep te vinden middels We Are the Firm.

» details   » naar bericht  » reageer  

Squeeze - Argybargy (1980) 3,0

8 maart, 08:37 uur

Op reis door de new wave van mei 1980 kom ik bij een randgeval: de derde langspeler van Squeeze. Op hun eerste (1978) werden ze door producer John Cale gedwongen zich een punkachtig geluid aan te meten, niet passend voor de groep. Met opvolger Cool for Cats uit het jaar erna hoefde dat niet meer, zodat de groep zijn vorm vond. Met als tekstschrijver slaggitarist - zanger Chris Difford en muziekschrijver leadgitarist - zanger Glenn Tilbrook werd een aangename verzameling liedjes neergezet op de grens van onderkoelde new wave en warme pop, die de groep deed doorbreken.

Op ArgyBargy (de titel een Britse uitdrukking voor het op elkaars lippen leven, één van de nadelen van het tourleven) is het minder wave en meer pop of (pub)rock. Op de eerste twee nummers en Here Comes that Feeling klinkt de koele wave en het felle Misadventure heeft zelfs een punksausje.
Voor het overige melodieuze pop zoals Separate Beds en I Think I'm Go Go en het door pianist Jools Holland gezongen Wrong Side of the Moon is een pianorockertje dat zomaar van Elton John had kunnen zijn.
Glimlachen bij de tekst van Separate Beds, mogelijk autobiografisch van de pasgetrouwde Difford: "Her mother didn't like me, she thought that I was on drugs," maar "Her father seemed to like me, I helped him fix his car".

Hierboven wordt opvolger East Side Story aangeprezen. Dat album is inderdaad geschikt voor de liefhebber van edelpop, maar niet meer relevant voor new wave, waarmee dit de laatste van Squeeze is die ik zal bespreken.
Mijn reis door de albums achter mijn afspeellijsten van new wave keert een maand terug naar april 1980. Dit omdat ik The Game van Sham 69 had overgeslagen.

» details   » naar bericht  » reageer  

Martha and the Muffins - Metro Music (1980) 4,0

7 maart, 19:54 uur

De vijf Canadezen van Martha and The Muffins zien eruit zoals mijn klasgenoten én ikzelf in dat jaar: keurige kapsels en kleertjes. Tegelijkertijd klinkt op hun in The Manor nabij het Engelse Oxford opgenomen debuut vooral vlotte new wave met dansende baslijntjes, soms felle gitaarpartijen (Paint By Number Heart), saxspel op de wijze van Roxy Music (getuige Indecision en Cheesies and Gum) én de zang van maar liefst twéé Martha's: Martha Ladly en Martha Johnson. Door de elektrische piano en de vocalen moet ik soms aan Curved Air denken, de artrockgroep van begin jaren '70.

Metro Music had enkele draaibeurten nodig voordat de muziek landde. Het is vooral uptempo, waardoor de nummers in eerste instantie te eenvormig leken en weinig kwam bovendrijven. Het album bevat eigenlijk maar één langzamer nummer, te weten halverwege kant 2 met Sinking Land.
Dat beeld veranderde tijdens een autorit, zoals ik wel vaker beleef. Diverse fraaie details bleken zich te hebben verstopt. Daarbij dus véél energie en nog dansbaar ook.
De teksten zijn leuk, zoals die van de hit Echo Beach, over een saaie kantoorbaan en het verlangen om de zonsondergang aan het strand te zien. Het liedje haalde in mei 1980 de NOS/NCRV-tipparade, maar had meer verdiend: in het VK in maart #10 en voor Metro Music diezelfde maand #34.

Anno 2025 blijkt Metro Music een persoonlijk groeiplaatje, dat ik maar eens op vinyl moet tegenkomen. Al in september datzelfde jaar brachten Martha and The Muffins hun tweede album uit, dat evenwel niet het succes van het debuut haalde. De opvolgers daarvan slaagden er net zo min in dat succes te benaderen.

Mijn reis door de new wave van mei 1980 kwam van Blondie en non-albumsingle Call Me; vervolg bij de derde van Squeeze.

» details   » naar bericht  » reageer  

MSG - Unplugged Live (1992) 3,5

7 maart, 19:05 uur

Najaar 1991 schakelde MTV Amerika over van metal naar grunge. Een belangrijk podium voor deze groepen verdween. Dat betekende dat de talrijke groepen in de hardrock en metal moeilijk aan de bak kwamen, zeker wat betreft de melodieuzere varianten. Zo kwam ik anderhalf jaar geleden bij Jet Red tegen dat zij hierdoor in 1992 de handdoek in de ring moesten gooien.
Later hoorde ik een Amerikaan uit het wereldje vertellen dat de rage rond unplugged ertoe bijdroeg dat menig groep desondanks op de been bleef, of in ieder geval langer kon doorgaan.

Mij is onbekend of de veranderde programmering bij MTV ook voor de McAuley Schenker Group negatieve gevolgen had; logischerwijs heeft dat een rol gespeeld. Evenmin weet ik of dat de reden was voor het opnemen van dit Unplugged Live, wel weten we dat dit de zwanenzang van de groep zou blijken.

Ben niet zo van unplugged volgens de MTV-formule (elektrische groepen gaan akoestisch), toch ben ik aangenaam verrast. Dat gitarist Michael Schenker ook op de akoestische gitaar uit de voeten kan is geen verrassing, wel lijkt het alsof de stem van Robin McAuley het hierbij nog beter doet en de twee zetten een energieke set neer, adequaat ondersteund door Spencer Sercombe.
Extra leuk is dat er viermaal werk in akoestisch jasje uit Schenkers jaren bij UFO langskomt, iets wat die groep nooit deed. Ik had wat dat betreft ook wel werk van de eerste vier studioplaten van MSG willen horen, nu komt alleen Perrier/Courvoisier langs en blijkens setlist fm is de bonusversie van dit album het volledige concert.

Het publiek in Anaheim (Duitse wortels van deze stad in Californië?) was dolenthousiast en iets daarvan straalt uit naar de geluidsdrager. Toch was dit het einde van dit hoofdstuk, waarover ik op internet tegenkom dat McAuley ging trouwen en zich voor enkele jaren terugtrok uit de muziekwereld. In 1993 bracht Michael Schenker zijn eerste soloalbum uit dat hij Thank You noemde. Datzelfde jaar keerde hij terug bij UFO, dat twee jaar later met hem in de gelederen Walk on Water uitbracht.

Die overige albums van Schenker, het zijn er heel wat, ga ik ook eens langs. Dit in de wetenschap dat McAuley in 1999 terugkeerde met de slechts in Japan verschenen solo-cd Business as Usual (nog niet op MuMe vermeld) en in 2006 weer bij Schenker zou opduiken. Nu echter ga ik op aanraden van milesdavisjr naar Black Swan en hun Shake the World, met in de gelederen diezelfde Ier.

» details   » naar bericht  » reageer  

Jethro Tull - Curious Ruminant (2025) 4,0

7 maart, 17:48 uur

Ook ik mis Mssr Renard, die zich eind vorig jaar plotseling bleek te hebben uitgeschreven. Jammer, het was steevast genieten van zijn kennis en inhoudelijke stukken, respectvolle benadering van muziek en mede-MuMensen plus zijn persoonlijke insteek. Zeker bij een nieuwe Jethro Tull voel ik dat gemis.

Later dit jaar hoop ik aan de hand van Jethro Tulls bandbiografie van Scott Allen Nollen door hun discografie te gaan reizen. Nu eerst een korte eerste indruk van Curious Ruminant, waarop Ian Anderson wederom door zijn "nieuwe groep" wordt omringd, ontstaan tijdens zijn solojaren hiervoor: Joe Parrish op gitaren en mandoline, John O'Hara op toetsen, David Goodier op bas en Scott Hammond op drums. Zij worden vergezeld door enkele andere musici.

Wie bekend is met de recente albums van Tull, zal geen nieuwe strapatsen tegenkomen. Maar al mag de oude vos zijn vocale explosiviteit hebben verloren, componeren kan hij nog als de beste. Een unieke, herkenbare mengeling van folk en progrock, toegankelijk voor de luisteraar en stiekem toch gecompliceerd van aard. De melodie regeert namelijk en dwarsfluiten gaat hem nog onverminderd goed af.
Magnum opus is het ruim zestien minuten durende Drink from the Same Well, uit diverse instrumentale delen opgebouwd om pas na bijna acht minuten aan het vocale deel te beginnen. In de tekst beschouwt hij de menselijke aard, zowel in het "gewone" leven als de (wereld)politiek, met observaties als:
"Culture bending, message sending
Shouts of river to the sea
Displaying wilful ignorance
As to shifting tides of history

They drink from the same well as you
Yes, and they drink from the same well as you"


Een nieuwsgierige herkauwer op de hoes, bovendien prachtig verpakt, zoals Anderson droogjes zelf constateerde in de uitpakvideo. Het is niet verrassend, laat staan spectaculair. En toch fris.

» details   » naar bericht  » reageer  

Europe - War of Kings (2015) 5,0

6 maart, 07:59 uur

Op de site van Classic Rock Magazine kwam ik destijds single Days of Rock N Roll tegen. Deze zou de aanzet worden tot (her)ontdekking en -waardering van Europe. Een ouderwetse shuffle, jaren '70 stijl op z'n Status Quo's maar dan alsof gespeeld door Deep Purple.
Geproduceerd door de Amerikaan Dave Cobb met onder meer popnamen als Take That op zijn cv, opgenomen in Stockholm. Hij schreef aan enkele nummers mee. De meeste muziek is van de hand van zanger Joey Tempest, met toetsenist Mic Michaeli als goede tweede en bassist John Levén als derde componist. Gitarist John Norum en drummer Ian Haugland kregen ook schrijfcredits.

Als album biedt War of Kings véél variatie. Het titelnummer opent midtempo stoempend de cd, gevolgd door het felle Hole in My Pocket waarna de elektrische piano van Michaeli het swingende Second Day aftrapt. Tempest zingt nog altijd helder en krachtig maar heeft met het ouder worden iets meer laag in de stem gekregen. Dat past bij de muziek, die ver is verwijderd van de commerciële hoogtijdagen.
Blues en hammondorgel in Praise You, ik moet bij Norums gitaarwerk denken aan het beste subtiele werk van Ritchie Blackmore. Meer hints naar Deep Purple in het vol-vet-log rockende Nothin' to Ya, waar ik Don Airey en wijlen Jon Lord goedkeurend zie knikken, terwijl Norum een geluidsmuur opwerpt. Bovendien blijkt weer eens hoe bedreven Levén en Haugland zijn in het neerzetten van een denderende rockgroove.

California 405 heeft iets dergelijks en behoort tot mijn überfavo's van Europe. Een Hammond, een melodieuze riff en ijzersterke melodielijn: werkelijk álles komt hier samen. Dan mijn Days of Rock N Roll, dat goed is maar nog niet eens tot de absolute topnummers van dit album behoort. Stoempende hardrock inclusief een snelle gitaar- én toetsensolo bij het midtempo Children of the Mind.
Het langzamere Rainbow Bridge doet denken aan... Ritchie Blackmore's Rainbow, mede dankzij een oosterse toetsenlijn á la Gates of Babylon. Hoe pakkend bouwt Norum hier zijn solo op!

Een dikke scheut blues in Angels (with Broken Hearts); ik hoor echo's van Rainbows Catch the Rainbow of Purples Wasted Sunsets. Tegelijkertijd ontzettend Europe; de gelijkenissen op dit album zijn niet gejat van hun jeugdhelden maar door die jeugdhelden geïnspireerd, waarna er wel degelijk een eigen geluid ontstaat. De genen van de Zweden kleuren paars.
De cd sluit af met de swingende grooveriff van Light It Up met een glansrol voor Haugland. Gelukkig heb ik een uitgave met als bonus het instrumentale en ingetogen Vasastan. Als post scriptum keert na enkele seconden stilte een zwaar stukje War of Kings terug met een maf slotakkoord als laatste geluid.

Vijf getalenteerde topmusici in creatieve topvorm. Vijf sterren van mij.

» details   » naar bericht  » reageer  

Contraband - Contraband (1991) 3,0

5 maart, 16:02 uur

Reeds vijftien jaren geleden gaf Sir Spamalot op deze site de relevante details van het project Contraband prijs en in de conclusie van hem en Timk kan ik me vinden: niet spectaculair maar desondanks aangenaam, waarbij het vooral genieten is van de solo's van Michael Schenker. Al is Tracii Guns allesbehalve een prutser, zoals ik nog vorig jaar hoorde op zijn tweede album met Sunbomb, het project met Michael Sweet.

Wel kan ik nog toevoegen dat dit grotendeels een cover- dan wel geschreven-door-gastschrijvers-plaat is. Zo is opener All The Way From Memphis oorspronkelijk (1973) van Ian Hunter, het nieuwe Intimate Outrage (mooie titel) van Dan Huff van Giant en finalelied Hang On to Yourself uit 1971 van David Bowie.
Van de stem van Richard Black moet je houden; mij doet het weinig maar hij bezit de passende strot. Black schreef mee aan If This Is Love, dat aan Whitesnake in diezelfde periode doet denken.

Is het resultaat meer dan de som der groepsleden? Dat niet, al is het leuk dat bassiste Share Pedersen van Vixen hiervoor werd gevraagd. Net zo origineel als de bandnaam (bij Discogs worden 45 Contrabands vermeld!), maar wie houdt van toegankelijke melodieën op scheurende gitaren, zit hier goed en kan zomaar een sterretje meer geven dan ik doe. Te vinden op YouTube.

» details   » naar bericht  » reageer  

McAuley Schenker Group - M.S.G. (1992) 3,0

5 maart, 14:58 uur

1991. De cd krijgt de overhand op vinyl, de wapenwedloop tussen U.S.S.R. / Rusland en de VS loopt op zijn einde dankzij perestrojka en glasnost en in Zuid-Afrika is apartheid officieel afgeschaft. Een periode die in het westen vol optimisme werd beleefd.
Michael Schenker maakte eveneens naar zijn zeggen goede tijden mee. In 1987 keerde hij terug met MSG-in-nieuwe-jas en nadat hij begin 1991 eenmalig een album had gemaakt met het project Contraband, ging de aandacht naar de derde van McAuley-Schenker.
Daaruit waren drie leden verdwenen, waarmee de naamgevers achterbleven. Niet getreurd, Jeff Pilson van Dokken en James Kottak van Kingdom Come waren capabele vervangers. Deze keer geen toetsenist/tweede gitarist, maar voormalig groepslid Steve Mann en Jesse Harms (ex-Sammy Hagar) sprongen bij op klavieren. De laatste schreef bovendien mee aan When I'm Gone.

McAuley Schenker Group werd geleid door een Ier en een Duitser en opereerde vanuit Los Angeles. Bij verschijnen in december 1991 (Verenigde Staten en Japan) en februari 1992 (Europa) is grunge net in de mode. Dat was nog niet zo toen de heren in de studio zaten en MSG drijft dus nog helemaal op de muzikale golven van glam- en sleaze metal. De gitaren zitten dankzij producer Kevin Beamish vetter in de mix dan op de voorgangers.
Onmiskenbaar is de meerwaarde van gitarist Michael Schenker, ook in dit genre een klasbak, mede dankzij de rauwe stem van Robin McAuley naast zich. Qua composities klinkt vooral voorspelbare hardrock; toch weet der Michael een enkele keer een glimlach op mijn lippen te toveren.
Los van zijn solo's, altijd de moeite waard, gebeurt me dat in We Believe in Love, dat aanvankelijk een stevige powerballade is om op 2/3 met een frisse riff te versnellen; de laatste drie nummers hebben allemaal het woordje 'night' in de titel, waarvan het slotlied opvalt. Zes-en-een-halve minuut Never Ending Nightmare (de elpeeversie vermeldt alleen het laatste woord), een fraai op Scorpionsachtige wijze opgebouwde ballade waar Schenker zijn niet misselijke capaciteiten op akoestische gitaar tentoonspreidt om te eindigen met een elektrisch slot.

De toen modieuze vorm van hardrock regeert dus, waarbij McAuley in opener Eve soms op de wijze van Alice Cooper zingt. Ballades zijn talrijk met bovendien When I’m Gone en What Happens to Me, de laatste in 6/8-maat. Het was hun laatste studioalbum, wel verscheen nog Unplugged Live.

» details   » naar bericht  » reageer  

McAuley Schenker Group - Save Yourself (1989) 3,0

4 maart, 17:00 uur

Vergeleken met de eerste vier studioalbums van de Michael Schenker Group is de McAuley Schenker Group op twee punten sterker: een betrouwbare zanger (de stem van Barden en het gedrag van Bonnet waren een manco) en de productie, die vooral op de eerste twee platen tekortschoot.
Wat betreft composities wilde het echter op die eerdere albums nogal eens avontuurlijker zijn.
McAuley Schenker was vervolgens gericht op de Amerikaanse rockmarkt van de tweede helft van de jaren '80, waarmee het zich aan bepaalde regels diende te houden. Effect is dat menig nummer toegankelijker werd voor het grote publiek. Desondanks bevond ik eerder deze week het debuut Perfect Timing avontuurlijker dan indertijd gedacht.

De hoes van Save Yourself lijkt wel het vervolg op die van Built to Destroy uit 1983. Daar begon Schenker, gewapend met zijn Flying-V, met het slopen van een auto en getuige de tekening op Save Yourself is dat meer dan gelukt.
De bezetting veranderde nauwelijks. Bassist Rocky Newton en drummer Bodo Schopf bleven, gitarist Steve Mann verving Mitch Perry en mag net als zijn voorganger een enkele solo spelen. Wel is Perry wel te horen op slaggitaar en toetsen.

Een stormachtige start met Save Yourself, conservatiever is Bad Boys en nog minder spannend is ballade Anytime. Daarna rockt het radiovriendelijk met Get Down to Bizness, goed passend bij de glam metal van die dagen. In het langzame Shadow of the Night klinken neoklassieke invloeden in Schenkers spel, wat ik niet eerder in diens carrière zo sterk hoorde. Doet hij goed.
Ook op kant 2 vooral radiovriendelijke hardrock. Producer Frank Filipetti voorzag het vrolijke refrein van What We Need van een volle koortjesmix, die meteen in het intro opduikt. Meer meezingbaarheid in I Am the Radio, dat niet alleen de radio bezingt maar ook daarvoor gemaakt lijkt. Ook in Europa was in die jaren op enkele radiostations op de late avond een hardrock- en metalshow geprogrammeerd, ik voel aangename nostalgie bij de tekst.
Het semi-instrumentale There Has to Be Another Way duurt ruim 100 seconden en ademt Schenkers stijl van voorheen of zelfs die van de Scorpions. This Is My Heart is me te kazig, waarna vinylafsluiter Destiny sneller en steviger is met een hart-onder-de-riem-tekst.
Cd-bonus Take Me Back is midtempo en wederom moet ik aan Schenkers oude bandje Scorpions denken.

Er was inderdaad Amerikaans succes voor het album: in maart 1990 #92 in de Billboard 200 en single Anytime haalde er in maart #69. Qua succes vergelijkbaar met de voorganger, die ook Billboards top album top 90 haalde. In Europa liep uiteraard Duitsland voorop qua verkoopcijfers.
Robin McAuley heeft een aangename, rauwe stem; weliswaar niet met het bereik van een Ronnie James Dio of Rob Halford, maar betrouwbaar en lenig genoeg. Compositorisch vind ik het echter aanmerkelijk minder spannend dan bij de voorganger, omdat er wel heel erg op veilig wordt gemikt. Echo's van UFO kom ik dan ook niet tegen - of het moeten de opener en de immer prima solo's van de Duitser zijn. Een wat zouteloze 6 als schoolcijfer is het gevolg.

» details   » naar bericht  » reageer  

Blondie - The Best Of (1981) 4,0

Alternatieve titel: Blondie's Hits, 3 maart, 21:58 uur

Call Me betrad in mei 1980 de Nationale Hitparade om later die maand tot #12 te komen. Afkomstig uit de film American Gigolo, waarbij deze lange videoclip is te zien. De eerste keer dat het nummer op een album van Blondie was te horen, was bij deze The Best of die in Nederland in november '81 slechts tot #46 reikte.

Nou meen ik zeker te weten dat ik die op vinyl heb - maar kan 'm niet vinden. In mijn herinnering in de jaren '90 op een Koninginnedagvrijmarkt gekocht, toen vinyl massaal werd vervangen voor cd. Hoe dan ook: een prima samenvatting van het werk van de groep, die na de tegenvallende opvolger The Hunter spoedig uit elkaar zou vallen tot de reünie van 1998 met No Exit. De plaat laat horen hoe dit de eerste groep in de new wave was, die tevens de hitlijsten zo makkelijk wist te halen.
In Nederland overigens geperst en uitgebracht als Blondie's Hits met iets andere nummers erop en toch weet ik dat ik 'm ergens met de reguliere titel heb staan, want zo leerde ik bijvoorbeeld Rip Her to Shreds kennen, een fel en relatief onbekend pareltje. Maar waar is ie dan?

Mijn reis door new wave van 1980 kwam vanaf The Correct Use of Soap van Magazine en omdat ik single Messages van Orchestral Manoeuvres In The Dark en hun titelloze debuut al eerder besprak, vervolg ik bij een andere groep met een frontvrouw: Metro Music van Martha and the Muffins.

» details   » naar bericht  » reageer  

McAuley Schenker Group - Perfect Timing (1987) 3,5

2 maart, 23:18 uur

De bijdragen bij de nieuwe Robin McAuley - Soulbound waren voor mij aanzet om te vervolgen met de carrière van Michael Schenker - plus eens het werk van McAuley te tsjekken.
In 1987 volgde ik vooral de speed- en thrashmetal, waar de ontwikkelingen over elkaar heen buitelden. Toen keerde een oude held terug. Dat de M in MSG plotseling stond voor de onbekende McAuley vond ik be-la-che-lijk: dit is de groep van Der Michael, ex-Scorpions, ex-UFO, één van de beste sologitaristen ter wereld en bovendien uit duizenden herkenbaar met zijn eigen stijl en geluid. De commerciëlere koers vond ik eveneens niks. Veel aandacht heb ik hier dan ook niet aan besteed.

38 jaar later toch maar eens met frisse oren geluisterd en dat verschillende malen. Kan u melden dat het prima arbeidsvitaminen zijn bij het voorjaarsklaar maken van de tuin. Wat opvalt is dat de productie in orde is, wat bij zijn eerste twee soloplaten niet het geval was. Hier echter een vol geluid dankzij veteraan Andy Johns, waarbij ik me niet stoor aan het typische jaren '80-(drums)geluid.
De eerste drie nummers zijn mid- tot bescheiden-uptempo en radiovriendelijk, in mijn oren gericht op de Amerikaanse markt van toen. Ik hoor in de muziek én zangstijl overeenkomsten met Def Leppard en Ratt: McAuleys rauwe stem is alleen net wat lager dan die van Joe Elliott en Stephen Pearcy. Andere associatie: de groep Whitecross met zanger Scott Wenzel, dat in 1987 debuteerde met een titelloos album, hier te horen. Schenker speelt uiteraard prachtige solo's, maar het is te dicht bij de radio- of zelfs glammetal van toen.

Met het vierde nummer van kant 1 No Time for Losers (nee, geen poëzieprijs voor de lyrieken) klinkt echter de wildere kant van Schenker met een riff die zo bij UFO had kunnen worden gespeeld. Na een keer of wat draaien viel op dat de coupletten van Follow the Night in 7/4-maat zijn. Opnieuw iets wat hij in zijn UFO-dagen kon doen: een "rare" maatsoort inzetten.
Met Get Out de tweede knaller op z'n New wave of British heavy metals, wat ik dus liever heb dan de nummers in de stijl van Def Ratt. Love Is Not a Game is dan weer op z'n Amerikaans maar wél met een sterke melodie en Time een ballade met akoestische gitaar, alsof het Scorpions zijn.
Meer akoestische gitaar en echo's van de Scorpions in I Don't Wanna Lose, dat met z'n opbouw mijn vierde favoriet van het album is. Met Rock 'til You're Crazy is daar een vierkant rockende afsluiter, prima op z'n plek.

Maatje Edo is tien jaar jonger dan ik en maakte via dit album kennis met Michael Schenker. Ik snapte zijn enthousiasme nooit, maar dat is veranderd. Valt het me mee? Jazeker. Meer dan dat. Een 7,5 als schoolcijfer.

» details   » naar bericht  » reageer  

Magazine - The Correct Use of Soap (1980) 4,0

2 maart, 22:10 uur

Op reis door de gevarieerde wereld van new wave, kom ik van het debuut van The Cramps bij de derde van Magazine. Als er twee groepen zijn waar ik het voorbije jaar in deze queeste héél vrolijk van ben geworden, zijn het The Buzzcocks en Magazine, die hun ontstaansgeschiedenis delen. Gemeenschappelijke factor is uiteraard Magazines frontman Howard Devoto.

Dit The Correct Use of Soap is wat toegankelijker en ingetogener dan de voorgangers. Met de felle opener Because You're Frightened klinkt weliswaar gedreven, bijna neurotische postpunk die overeenkomsten heeft met bijvoorbeeld Joy Division (vergelijk bijvoorbeeld drumwerk van John Doyle met dat van Stephen Morris bij JD), daarna wordt het aanmerkelijk zonniger. Alleen al het zonnige piano-intro van Model Worker, al blijkt dat nummer niet zo vrolijk als door die klanken gesuggereerd.
Met You Never Knew Me hoor ik echo's van David Bowie en Roxy Music/Bryan Ferry en hetzelfde gebeurt in I Want to Burn Again. Ook heel aangenaam: de toetspartijen van Dave Formula en het gitaarwerk van John McGeoch, die kort na verschijnen van de elpee overstapte naar Siouxsie and The Banshees.

Ik krijg de indruk dat bassist Barry Adamson fretloos speelt. Vooral opvallend in Thank You, een cover van Sly & The Family Stone. Funkwave en daar heb ik dan minder mee. Liever hun eigen werk, zoals Sweet Heart Contract dat in juli 1980 in het Verenigd Koninkrijk slechts tot #54 reikte. Dan deed de elpee het beter, al was dat nog steeds geen klapper: in mei '80 twee weken #28.

Zoals gezegd, Magazine is één van mijn ontdekkingen van vorig jaar. Beter laat dan nooit. Sinds 2007 op cd met bonussen, waarbij het gesproken The Book en drie andere pareltjes. Bij The Light Pours Out of Me is een clip. Nee, geen fretloze bas?!

Volgende halte in waveland stamt ook uit mei 1980: single Call Me van Blondie, onder andere te vinden op hun verzamelaar The Best of Blondie.

» details   » naar bericht  » reageer