menu

Hier kun je zien welke berichten Slowgaze als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

Beth Gibbons - Lives Outgrown (2024)

3,5
Waarom ik specifiek zo uitkeek naar een album van Beth Gibbons, terwijl ik Out of Season niet eens heb gehoord, ik weet het niet precies, behalve dat ik Portishead een warm hart toedraag. Maar ja, Beak> heb ik ook nooit geprobeerd, ik geef het toe (al ga ik echt lekker op die eerste Quakers). Ik heb het al eerder gezegd: ik kan me niet van de indruk onttrekken dat Lives Outgrown een nieuwe Portishead had moeten zijn. Gibbons solo is net te stuurloos: soms te behaagziek en soms te nodeloos dwars. Ze wil bewust niet als Portishead klinken, schijnt ze gezegd te hebben, en dan is 'Rewind' vervolgens heel erg 'Magic Doors'-achtig (en misschien ook daarom wel mijn favoriete nummer op de plaat).

Zoals davevr ook al zegt: de arrangementen zijn vaak te dichtgeplamuurd en dan wordt het hit and miss. 'Floating on a Moment' begint bijvoorbeeld interessant met die roestige gitaarlijn, misschien ook wel omdat ik er heel erg 'Mysterons' in hoor, maar dan komt er ook nog dat belachelijke kinderkoor bij en moet er in het outro ook nog eens een fluit bij; het is allemaal net té en tegen de grens van kitsch aan, terwijl Gibbons vooral iets heel authentieks neer probeert te zetten.

Dat is waar het vaker misgaat bij mij, zie ook de laatste platen van Damon Albarn en Kacey Musgraves: er is zo'n houding van 'luister naar mij, ik leg hier emotie in, dus jij moet het mooi gaan vinden'. (Even tussendoor: ik heb ooit iemand een liedje na vijf seconden horen afbreken omdat hij te emotioneel werd van het zingen over zijn ex; nou en, dacht ik, ben ik nu verplicht om die eerste vijf seconden mooi te vinden, of dat je er gewoon mee ophoudt?) Dan mis ik toch de onderkoeling, puntige composities, de hooks, beats, samples, scratches (eerste platen) en de krautrock (Third) van Portishead, als tegengewicht.

Big K.R.I.T. - 4eva 'n a Day (2012)

4,0
Big K.R.I.T. viel me vorig jaar op door een uitstekende gastbijdrage op The Roots’ ‘Make My’. Op z’n vijfde (toch?) mixtape moet ik maar weinig aan The Roots denken, maar dat maakt niet zoveel uit, want ik vermaak me wel met 4eva ’n a Day. Sterker nog, bij zo’n beetje elk nummer kan ik de neiging niet onderdrukken om m’n ogen halfdicht te houden en zachtjes horizontaal dan wel verticaal (maar het liefst horizontaal) met m’n hoofd voor me uit te schudden.

Ik vind het verschrikkelijk om muziek ‘relaxed’ te noemen, of überhaupt dat woord te gebruiken, maar net als ATLiens OutKast vind ik 4eva ’n a Day uitermate relaxed. Zo ongeveer op de eerste helft van het album is dat soms net iets te vrijblijvend en dan komt er ook nog een cheesy saxofoon bij kijken, maar K.R.I.T. ontvangt de Heilige Geest of zo op de tweede helft, waarop hij (ik ga ‘m gewoon Justin noemen hoor) tot behoorlijke resultaten komt. ‘Sky Club’, dat is toch fantastisch? Scratchtes, Justin die ‘A club for landing, a club for landing’ blijft herhalen, ik vind het gewoon fantastisch hoor. Echt. Relaxed, maar met een flinke dosis pit; daar doe ik het voor.

En die tweede helft, die blijft ook sterk. ‘Temptation’ heeft van die leuke elektronische drums en Justin blijft ‘Yeah' I'm tryna turn this into somethin’ herhalen, waarin ik overigens steeds versta ‘Yeah I try to zing a zong’, maar toch. Ik kan er niks aan doen, maar Justin is gewoon verdomd gaaf als hij z’n tekst blijft herhalen. En dan die sample in ‘Handwriting’, daar word ik gewoon blij van. Evenwel blijft het mooiste nummer, mijns inziens dan, ‘Insomnia’, wat een sfeer en dan die ontsporende elektrische gitaar aan het einde, ja, zoiets moddervets heeft OutKast in jaren eigenlijk niet meer gedaan.

BillyConnected - Disappear Here (2011)

4,0
"Disappear Here" is een overtuigend visitekaartje van de jonge post-rockband BillyConnected. Er wordt op sterke wijze een vrij eigen geluid neergezet in een genre dat toch wel snel richting clichés kan gaan. Slechts een paar keer hoor je de invloeden er iets te duidelijk doorheen; denk bij de piano en xylofoon waar het titelnummer mee opent eens aan iets anders dan Sigur Rós en kinderen met gasmaskers op.

Andere associaties zijn waarschijnlijk eerder onbedoeld: in "We Are Together" klinkt iets van Beck ten tijde van "Sea Change" door, vooral in de zang als die niet op modus Sigur Rós staat. Het levert een langgerekt, maar nergens saai nummer op waarin er naast atmosfeer ook plaats is voor een goede opbouw en spanningsboog.

Wat interessant is is dat er vaak niet gekozen wordt voor (noisy) gitaaruitbarstingen als de nummers in intensiteit toenemen. Alleen opener "Lullaby", waarschijnlijk wel het meest traditionele nummer van de EP, eindigt met een new wave(!)-achtige gitaarsolo. Het knappe is dat de intensiteitstoename vooral terug te horen is in het drumwerk dat steeds drukker wordt.

Voorts moet het kortste, maar beste nummer "Something" nog absoluut genoemd worden. De ingehouden climax waar het naar toe werkt doet me zelfs een beetje aan de band *SOFA* denken (wie kent ze nog?), die in sommige nummers ook een knappe fusie tussen pop en post-rock brachten. Dit nummer klinkt vrij speels, maar toch atmosferisch en is de kers op de taart. Deze EP maakt behoorlijk benieuwd naar de eerste full-length.

Blaudzun - Seadrift Soundmachine (2010)

4,0
Sterke plaat van Blaudzun, laten we dat voorop stellen. Wat we ook voorop moeten stellen: dit is nog geen meesterwerk. Er wordt her en der al gesproken over een mijlpaal in de vaderlandse muziekgeschiedenis, maar dat is helaas iets te overdreven. Wat deze plaat wel onderstreept is dat de man-met-de-enorme-bril zeker de potentie heeft om toch ooit dat meesterwerk te maken.

Want potentie, dat heeft ie. De liedjes die ergens op het kruispunt tussen The Veils, een wat ingetogener Arcade Fire en Radiohead dat al die gekke elektronische speeltjes aan de kant heeft geschoven, zijn over het algemeen dik in orde. De wat kalere nummers zijn helaas wat minder sterk, want een liedje als "Manhatten Grey/Post No Bill" heeft een indrukwekkendere titel dan dat de compositie memorabel is (en ik hoor hier ook te veel Veils doorheen, het komt ook door die stem). Ook "Streetcorner Shouter" is wat aan de zwakke kant. Positieve uitzondering is het liefelijke "Wolf's Behind the Glass".

Naast deze mindere broeders valt het ook op dat de teksten van de liedjes niet erg bijzonder sterk zijn. Johannes heeft een hoop te vertellen, maar doet dat nogal warrig en kiest teveel gothic-meisjeswoorden als "demons", "dragons" en "raise me from the dead". Neen, Blaudzun moet het meer van de muziek hebben. Die is bij vlagen erg sterk, zoals in het dronken walsje dat de cd opent. Fijn nummer is dat. In "Jezebelle", dat van een soort Johnny Cashtrato-cuntry naar iets orkestralers, zit een knappe spanningsboog. Moet Johannes vaker doen.

Hij doet zoiets ongeveer nog één keer: "February Flame" zou met een hoop solo's er bij wel een prognummer kunnen zijn. Er is een spanningsboog aanwezig, maar helaas neemt Johannes de tijd niet en tuimelt zo van het koord af. Helaasch, want de opduikende saxofoon klinkt wel boeiend. Nee, doe mij dan maar mooie liedjes als "Midnight Room", waaraan Pien Feith haar mooie stem leent, of "Choking Game" dat nogal moeilijk op gang komt door die opvliegers van Johannes, maar uiteindelijk de "Exit Music (For a Film)" wordt. Prima cd, en ik hoop dat de volgende dat meesterwerk gaat worden. In de tussentijd moet ik de beste man eens live aan het werk zien.

Bloc Party - A Weekend in the City (2007)

4,5
Het is blijkbaar al weer zo'n vijf jaar geleden dat ik deze plaat van Bloc Party aanschafte; dat weet ik nog goed, ik had een cd-bon gekregen en nadat ik er zelf nog een vijfje bij had gelegd, had ik deze en Never Mind the Bollocks in bezit. Die laatste kreeg een mooi plekje in m’n lijstje met tien essentiële albums in mijn muzikale ontwikkeling en A Weekend in the City draai ik nog maar zelden. De paar keer dat ik ‘m toch weer opzet bekruipt het album me wel, dat moet gezegd worden en wat waar is is waar, misschien is-ie stiekem toch nog wat verder gegroeid, ondanks het verblijf in de kast.

Als een plaat in je vroege jeugd je een heel nieuwe wereld laat betreden zonder dat je enig of verdomd weinig besef hebt van wat voor een wereld dat zou moeten zijn, dan is het een goede plaat. Als je later nog dat album ‘binnenstapt’ en gevaar nog altijd op de loer ligt, terwijl je precies weet hoe de plaat zal lopen, dan weet je dat je dat het absoluut een goede plaat is. Het uitgaansleven, drugs, depressie, terrorisme, het waren onderwerpen waar ik nog niet eens over las.

Jaren later zijn mijn favorieten ook verschoven. Ik zal wel weer een oude lul worden, maar juist het tragere werk pakt me, aanzienlijk meer dan opgefoktere nummers als de opener (die overigens ook absoluut niet slecht is). Maar waar dit album eerst een kaart was naar territorium dat ik nog nooit bezichtigd had (en dat zou ook nog een tijdje duren overigens), is het nu meer een soort reis door mijn hoofd geworden waarin eigen ervaringen en kunstervaringen in elkaar overlopen tot een invoeling in deze situaties.

Het valt me nu pas op hoeveel elektronica er eigenlijk onder die scherpe gitaarlijnen zit, hoeveel onderhuidse spanning en niet alleen schwung. ‘Waiting for the 7.18’ is even serieus als speels, met een drum ’n bass-achtige ritmiek. Het lijkt bijna een ballade, maar daar is het tempo te hoog voor en als het refrein dan ontploft in een jagende gitaarbui en de mantra ‘Let’s drive to Brighton on the weekend’, dan maakt dat nog altijd indruk. Dat er naast gejaagdheid ook spijt in terug te vinden is, is iets dat ik toen nog niet merkte.

In ‘Uniform’ wordt subcultuur als massacultuur neergezet en ook wel terecht (‘commerce dressed up as rebellion’; dan moet ik altijd aan All-Stars denken, wat een overschatte dingen voor mensen die zichzelf ontzettend alternatief vinden. Ik had hockeymeisjes in de klas die All-Stars droegen en naar Arctic Monkeys luisterden, aan hen moet ik tegenwoordig steeds denken bij dat liedje). En ook ‘On’ is ondertussen veel meer voor me gaan ‘leven’, het is bijna een pijnlijk eerlijk liefdesliedje aan het adres van verdovende middelen.

De mooiste liedjes vind ik echter het pulserende, hypnotiserende ‘Kreuzberg’ en het aan het einde bescheiden ontploffende ‘SRXT’, waarbij ik altijd even aan een soort verwrongen parade moet denken. Als de stoet voorbij is getrokken dan zijn er evenveel problemen als in een Carrie Slee-boek langsgekomen, maar Bloc Party doseert de boel netjes: één brok ellende per liedje, uiteindelijk één glorieuze lijdensweg.

Bloc Party - Intimacy (2008)

4,0
Nadat mijn bewondering voor A Weekend in the City steeds verder toenam, vond ik het tijd om Intimacy aan een herbeoordeling te onderwerpen. Destijds - had de mp3'tjes van mijn klasgenoot gekregen - vond ik er niet veel aan, maar ik heb volgens mij ook niet echt aandachtig geluisterd. Dat heb ik nú wel gedaan en het album viel me ontzettend mee, al zit er toch iets niet helemaal lekker. Het ligt deels aan de volgorde van de nummers en deels aan het toch wat diffuse geluid, waardoor ik de eerste (hernieuwde) luisterbeurten toch het gevoel had dat dit een soort compilatie was, deels met experimenten en andersoortige atypische nummers die bands meestal voor hun EP's bewaren. Maar een ander groot deel van de plaat bestaat uit Silent Alarm-achtige nummers, met wat extra elektronica. Echt verrassend is het niet dat 'Talons' de grote favoriet is: dat is gewoon het debuut (dat ik goed vind, maar waarvan ik de heiligverklaringen nooit heb begrepen) met een house-baslijn eronder. Het is ook allemaal veel minder een geheel dan de fantastische voorganger, maar ergens dwingt dat ook wel bewondering af, zeker nadat oerconservatieve fans al zaten te klagen over A Weekend in the City. Op YouTube zag ik iemand mekkeren over 'Little Thoughts'. Wat een braaf nummer is dat, zoals er in die tijd zoveel van dat soort nummers werden gemaakt. Dat ga je toch echt niet beter vinden dan pakweg 'Signs' of 'Better Than Heaven'?

Blu - Her Favorite Colo(u)r (2009)

3,5
Aardige plaat die zowel vocale nummers als instrumentale biets bevat. De producties van Blu zelf zijn jazzy met fijne samples, o.a. van Billie Holiday-achtige zangeresssen. Beetje rudimentair blijven ze wel, maar ze werken fijn tussen de nummers waar Blu zelf op rapt.
Tja, als Blu gaat rappen, ik weet het niet helemaal. Hij klinkt erg lui, iets te lui, wat me al opviel bij "Radio Daze" van The Roots, waar hij ook even een verse mocht droppen. Hij rapt best prima, maar ik vind hem niet bepaald fantastisch.
Overigens past het speelse karakter de EP goed. De liedjes zijn niet allemaal even sterk uitgewerkt, maar het is wel even glimlachen als Blu met Radiohead mee gaat zingen en sommige skits die langskomen laten me wel glimlachen. Dat doet niet het intro, dat naar mijn mening nogal riekt naar homofobie. Wat is dat toch altijd met die Amerikanen?

Blur - 13 (1999)

4,5
Natuurlijk is liefde het grootste wat we hebben en dan ben ik niet eens cynisch daarover. Damon weet het ook. Hij probeert zichzelf te troosten, maar zijn meisje is bij hem weg. Een gospelkoor roept hem op prachtige wijze op om door te gaan. Als de helft van alle liefdesverdrietgedreven muziek zo mooi zou zijn als dit, was de wereld een stuk mooier geweest.

Daarna lijkt Damon zich te identificeren met het type dorpsgek en ziet Graham het ook allemaal niet meer zitten. Koffie en televisie is wat Graham wil, arme jongen. Met Alex en Dave zal het wel niet beter zijn, vrees ik. Als schamele troost is er een demo opgegraven uit 1992. Kijk eens, hoe goed we dat vroeger konden. De hoofden van de jongens knikken. Het pianoloopje is natuurlijk duidelijk verwant aan Sing, maar dat was dan nog een nummer om trots op te zijn. Jongens waren het, maar droevige jongens.

Nee, ook de muziekindustrie is mooi klote geworden. We gebruiken maar loops van andere bands, zo gaat dat. Dan schrijf je daar een trashy glamrockliedje over. Het leven als muzikant is een gevecht en dat is het leven als mens net zo goed. Daar maak je dan een lang elektronisch, psychedelisch stuk van.

Damon kan maar niet vergeten, hij is dan ook zijn meisje kwijtgeraakt aan de Rolling Stones, vertelt hij ons in een goed geslaagde Portishead-pastiche. Ach, hij verwijt zichzelf dat hij geen stijl heeft, geheel onterecht. De band speelt door, maar met pijn in de ziel. Ze hebben geen ruimte meer om te rennen, ze zitten vast. Damon wordt suïcidaal. Hoe intiem wil je het hebben?

Blur - Blur (1997)

4,0
Blur is zo'n band waarbij je eigenlijk de ontwikkeling uit zou kunnen tekenen, zeker als het op hun laatste drie albums aankomt. Voorganger 'The Great Escape' perfectioneerde de britpopformule en de titelloze plaat, die op dat meesterwerk volgde, geldt als breuk met het verleden. De andere welbekende observaties van luisteraars, muzikanten, wie dan ook, luiden onder andere dat dit een moeilijke plaat is, experimenteel zo u wilt, en dat het geluid geïnspireerd zou zijn door Amerikaanse lo-fi en grunge.

Maar laten we eens langs die lijn lopen, die ik al eerder aanhaalde. Blur is nooit alleen een popband geweest, een singlesband zo u wilt, maar de albums bevatten ook altijd nummers die wat meer down-tempo en stemmig waren; zo had 'Parklife' het mooie 'This is a Low' en 'Modern Life is Rubbish' had het Ride-achtige 'Oily Waters' en 'Miss America', dat al lo-fi klonk. Op de titelloze wordt er ook niet gekozen voor overwegend stemmige nummers, maar er wordt al wel speels buiten de lijntjes gekleurd. Als we dit extrapoleren naar het hieropvolgende '13', dan hebben we op die plaat geregeld te maken met pure anti-pop vol electronica, soundscapes en semi-triphop. Op 'Think Tank' werd die bagage allemaal weer meegenomen en aangevuld met nieuwe elementen als wereldmuziek en soul, terwijl de aanpak weer liedjesgerichter werd.

Afijn, het is dus een album dat perfect in de evolutie van de band past. Dat Amerikaanse valt bij beluistering overigens hard mee; 'You're So Great' is een heerlijk lo-fi-rammelliedje, 'I'm Just a Killer for Your Love' een glorieus log bakbeest met megafoonvocalen, 'Chinese Bombs' een charmante poging tot schreeuwerige, Amerikaanse punk en wereldhit 'Song 2' is een simpele, maar doeltreffende grungeparodie.

Verder is Blur hier eigenlijk nog hartstikke Brits. Zo komt 'Beetlebum' dichter bij de Bietels dan die matige pastichebakkers, hun naam ontschiet me even, ooit gekomen zijn. Er kan alleen al de link naar een andere artiest, die zich ook bleef ontwikkelen, gelegd worden: David Bowie. Nu heeft Blur nooit de bewondering voor meneer Bowie onder stoelen of banken gestoken, maar de referentiepunten verschillen telkens weer. Hier wordt de beste man zelfs nog als medecomponist opgevoerd, want in 'M.O.R.' wordt geciteerd uit 'Boys Keep Swinging' en Blur is zo netjes om dan ook de credits te delen. Daar kan dat andere groepje, ik kom er nog steeds niet op, nog wat van leren, met hun regelrechte gejat. Voorts is 'Strange News from Another Star' (die titel komt trouwens bij de grote Hermann Hesse vandaan) een eigen soort 'Space Oddity'.

Ook 'Look Inside America' is ontzettend Brits, want Damons vet aangezette Engelse accent benadrukt dat het om de blik van de Brit op de VS gaat. Als dit al de Amerika-plaat van Blur is, is het wel duidelijk een Amerika-plaat gemaakt door buitenstaanders. Het blijft een observator, die Damon Albarn, zoals hij terloops AIDS ('should have slept alone' in 'Death of a Party'), vervreemding, drugsgebruik en heimwee registreert. In het afsluitende 'Essex Dogs', een soort vreemde kruising tussen reggae en noisepop, leest Damon een gedicht voor over die stad, waarin hij toch weer zit te gluren naar excentriekelingen op straat. Hij kan het toch niet laten en Blur kan het niet laten om zichzelf te ontwikkelen en tegelijkertijd gewoon met ijzersterke nummers op de proppen te komen.

Blur - Leisure (1991)

4,0
"Leisure" is een geslaagd debuut, dat echter wel de schaduw van het grote oeuvre van Blur over zich heen heeft. Als ik er toch bewust bij was geweest in '91 (maar neen, toen was ik net pas geworden) had ik kunnen horen dat het hier ook zeker ging om een grote belofte, die gelukkig ook ingelost zou worden.

Wat Blur op het debuut doet is nog niet zo Kinks- en Small Faces-gericht als op de tweede, waarop britpop een definitieve vorm vond en journalisten voor dat album de term uitvonden. Toch is "Leisure" ook qua geluid op en tops Brits omdat zowel shoegazing als Madchester hierop een plaats heeft. Neem opener "She's So High" waarop er nog wat van de drugsroes van het uitgaan aanwezig is, maar eigenlijk een soort poppy variant is op het geluid waar bands als Slowdive later mee zouden doorbreken. Ook het prachtige, emotionele "Sing" is een duidelijk voorbeeld van shoegazing, maar dan wel met een pianodrone bij de breed uitwaaierende feedback. Atmosfeer zou zich later nog sterker ontwikkelen bij Blur.

Ook zou Blur later nog met dans-/dance-ritmes werken en zou men geregeld flirten met disco, house en Pet Shop Boys. Hier is het nog het Happy Mondays-achtige dat bijvoorbeeld sterk terug is te vinden in "There's No Other Way". Synthesizers komen hier nog niet echt bij kijken, dit is gewoon muziek om op te dansen, maar dan met gitaar, basgitaar en drumstel gemaakt. Later zou de electronica toch wel steeds meer zijn weg vinden in het Blur-geluid.

Rest mij te concluderen dat dit zeker een geslaagd debuut is waarop er allerlei interessante voorschaduwen van het latere werk van Blur op aan te wijzen zijn. Daarnaast heeft het album een stel behoorlijk sterke singles (ja, "Bang" is ook best leuk), aangevuld met een aantal sterke albumtracks als "Sing", "Wear Me Down" en het subtiel exploderende "Birthday".

Blur - Parklife (1994)

4,0
Tijdens ondergetekende's questee om alle studio-albums van Blur te bespreken, is hij inmiddels bij 'Parklife' aangekomen, dat bekend staat als dé Blur-klassieker, dé Blur-plaat, etc. Laat ik gelijk maar eerlijk zijn, het is mijn minst favoriete plaat van hen.

Maakt niet uit hoor, het is zeker geen slechte plaat, maar soms is ie net wat te vrijblijvend. Natuurlijk, de britpopformule van 'Modern Life is Rubbish' wordt hier allemaal net wat puntiger uitgewerkt, het excentrieke in de teksten is soms net wat meer aangezet en hetzelfde geldt voor het accent van Damon. Muzikaal is het altijd nog eclectisch, want er is heus wel meer in de Britse pop gebeurd dan de Kinks en de Small Faces; de Pet Shop Boys en Oi!-punk hebben model gestaan voor respectievelijk 'Girls & Boys' en 'Bank Holiday'. Nee, het probleem is een beetje dat de liedjes wat tegenvallen, omdat ze soms iets te conventioneel zijn.

Nu zijn 'End of a Century', 'Magic America', 'Clover over Dover' en 'Tracy Jacks' prima popliedjes, maar ze zijn wat saai. Ook bijt het eclectische karakter van Blur een beetje; het klinkt wat wisselvallig. Zo hebben we én een ontzettend flauwe afsluiter die nergens over gaat, én een overigens wel erg mooi orgelinstrumentaaltje én 'Bank Holiday' én 'Girls & Boys' én de bassist mag over sterren zingen én er moet een stemmige ballad bij.

De expres foute hardrock van 'Trouble in the Message Center' (toch weer met olijke lalala-koortjes) is vele malen opwindender dan de eerder aangehaalde, wat bleke popliedjes en het titelnummer is natuurlijk een echte klassieker. Ook het door blazers gedreven 'Badhead' (zonder blazers was het een veel mindere compositie geweest, daar ben ik zeker van), het ontroerende 'This is a Low', waarin de shoegazing-roots van de band ook weer doorklinken, en het funky Roxy Music-eerbetoon 'London Loves' laten de balans tussen 3,5* en 4* positief doorslaan naar die vier sterretjes, maar toch, men had beter gekund dan dit. Echt.

Blur - The Great Escape (1995)

5,0
In de serie "Maarten graaft zich autobiografisch om de albums in zijn top 10 te bespreken", Blurs beste album: "The Great Escape", een conceptalbum over eenzaamheid. Een parade aan belachelijke figuren, die niet functioneren in de maatschappij, passeert de revu en daar zit hem de clou: Damon had wel een liedje aan de 14-jarige Maarten op kunnen dragen.

Nee, de figuren die de bijtende popliedjes bevolken zijn geen contactgestoorde pubers, maar zakenmannen die zichzelf de man vinden, een getrouwd stel dat langs elkaar opleeft in het schrijnende "Fade Away" ("they stumbled into their lives/in a vague way became man and wife", de man die maar blijft consumeren om er bij te horen en natuurlijk Ernold Same die vrede lijkt te hebben met zijn vastgeroeste dagroutine. Het fijne is wel dat de aangesneden onderwerpen wel behandeld worden met cynische humor en de muziek nog geregeld perfecte popliedjes biedt, zodat het tranendal nog dragelijk wordt.

Veertien jaar, dan draag ik dit nummer al zo'n vijf jaar met me mee. Ik herinner me van de laatste luisterbeurt eigenlijk vooral dat "Yuko and Hiro" zo hard aankwam (ook sinds ik zelf alcohol drink), terwijl ik eigenlijk nooit zo na had gedacht over dat de karakters op dit album vaak niet eens doorhadden dat ze modderfiguren waren, dat ze belachelijke imitaties van mensen waren. De man zonder charisma, die blijft maar tegen je doorzeiken in de kroeg en hij krijgt maar niet door dat je ogen dichtvallen. De mensen in "Stereotypes", ongeveer hetzelfde verhaal. Over "Globe Alone" hoef ik niet meer verder uit te wijden, maar consumeert u maar vooral door.

De man op het platteland, Prozac slikkend, Balzac lezend, heeft het wel door. "He doesn't drink, smoke, laugh". "The Universal" pakt de Zeitgeist ook nog eens hard aan; de de-personalisering heeft al vóór het internet vele slachtoffers opgeleverd. Het allermooiste en het meest brandende, stekende nummer is "He Thought of Cars", waar Maarten van 14 toch nog even de hoek om komt kijken: De hoofdpersoon denkt aan auto's, aan vliegtuigen, aan boten, maar hij heeft niemand om met hem mee te reizen en hij weet het.

Blur - Think Tank (2003)

4,5
Erg sterke Blur-plaat waarop de lijn die ongeveer vanaf de titelloze naar "13" liep en nu logischerwijs is voortgezet. Ging op de titelloze de tendens al onder invloed van Amerikaanse lo-fi richting het ruwere en het minder toegankelijke, dan was "13" al helemaal anti-pop met soundscapes, semi-triphop en veel electronica. Op "Think Tank" worden sommige lijntjes nog wat extremer doorgetrokken, terwijl er vaak evengoed meer naar het liedje wordt gekeken.

"Ambulance" heeft een niet zozeer catchy, maar wel pakkend refrein en begint met een ferme bas, exotische percussie en gaat op de helft ongeveer over in woordloze zang ondersteund door electronica, a la "13". De dub- en wereldmuziekelementen zijn hier het nieuwe en die komen ook verder terug in de nummers. "Morrocan Revolutionary Bowls Club" met cynische tekst en vocoder heeft ook een dubbas waar je u tegen zegt. Albumhoogtepunt wat mij betreft.

"Caravan Club" is met licht fuzzy zang en melodica eigenlijk gewoon een Gorillaz-nummer, maar wel wat sterker dan dat veredelde hobbyproject. Ook andere inspiratiebronnen worden aangeboord: Bowie hoorden we al vaker terug bij Blur, maar in het soulvolle "Brothers and Sisters" spookt de geest van "Golden Years" rond en niet Bowie en Eno in Berlijn. Daarnaast heeft The Clash duidelijk model gestaan voor "Gene By Gene". En zit daar iets van "Decades" van Joy Division in "On the Way to the Club"?

Dit is geen enkel probleem, omdat Blur wel vaker naar inspiratiebronnen heeft gewijst met semi-pastiches als resultaat én omdat de resultaten gewoon ijzersterk zijn. Naast die mantra met freejazz-saxofoon "Jets" en de meer punky uitspattingen van "Crazy Beat" (een soort "Song 3") en "We've Got a File On You" zijn de ballads ook gewoon sterk. "Out of Time" is zelfs een van Blurs mooiste nummers, maar ook "Good Song" en "Sweet Song" mogen er zeker zijn.

"Think Tank" is zeker niet de mislukking die sommigen van het album proberen te maken, maar één van de sterkste Blur-platen dankzij de drang naar het avontuur, het even zo avontuurlijke geluidsbeeld (dat soms raakvlakken heeft met het werk van Tchad Blake), wat abstractere maar wederom knappe teksten en eigenlijk nog steeds gewoon sterke liedjes.

Bob Dylan - Highway 61 Revisited (1965)

4,0
Er zijn van die albums die ik tof vind, zeker waardeer, maar de Heilige Graal die er anderen in horen, die hoor ik niet. Voor Illmatic geldt dit bijvoorbeeld, maar ook voor Highway 61 Revisited. Wat dat betreft zijn er meerdere parallellen tussen mijn waarderingen voor die albums te vinden: naast een aantal verdomd sterke tracks zijn er ook nummers die maar weinig impact op me hebben. Hoe dit kan, ik weet het niet, maar ik zal eens wat dieper in de plaat duiken om te kijken waar het aan kan liggen.

Laat ik gelijk een kat een kat noemen dan: ‘Just Like Tom Thumb's Blues’ en ‘From a Buick 6’ pakken me niet echt. Eerlijk is eerlijk, opvolger Blonde on Blonde, lekker cliché m’n favoriete Bob Dylan tot nu toe, kent ook een paar mindere momenten, maar waarom het me hier meer stoort, ik weet het niet. Daarnaast vind ik ‘Like a Rolling Stone’, ‘Ballad of a Thin Man’ en ‘Desolation Row’ behoorlijk fraai.

Maar vooruit, de muziek zelf: de titel van het album geeft al aan dat de blues opnieuw onder de loep genomen wordt, om niet te zeggen dat ze opnieuw uitgevonden wordt. (Is blues trouwens een vrouwelijk woord? Ik vind vrouwelijk er wel bij passen eigenlijk.) Veel van de nummers gaan dan ook uit van bluesschema’s en -melodielijnen, vaak gepaard met mooie mondharmonicasolo’s. Dit kan variëren van een traag bluesje als ‘It Takes a Lot to Laugh, It Takes a Train to Cry’ tot de schuimbekkende garageblues ‘Highway 61 Revisited’. Tekstueel wordt het genre echter wel flink opgerekt: geen ‘Woke up this morning’ of ‘My baby left me all alone’ (om er weer wat clichés bij te pakken), maar teksten die meer in de traditie van het (Amerikaans) modernisme, Frans surrealisme en expressionisme staan.

‘Desolation Row’ is tekenend voor de tekstuele koers; Dylan verklaart het zelf eigenlijk al door T.S. Eliot in de tekst op te voeren. Ik zou zelf eigen T.S. Eliot (The Waste Land) en Rimbaud (‘Michel et Christine’) de bronnen van de plaat willen noemen waarnaar de teksten teruggeleid kunnen worden, zoals het voor de muziek om blues en folk gaat. Naast Rimbauds parade van beelden vertoont Dylan ook sterke invloeden van de taalparade van Eliot. Laatstgenoemde ‘plakte’ in zijn The Waste Land allerlei soorten taal aan elkaar; niet alleen verschillende talen als Engels en Frans, maar ook kleuren van taal, bij gebrek aan een betere omschrijving. Zo combineert Dylan ook graag zinnetjes die typische bluesteksten lijken met bijbelse taal of een overdaad aan literaire referenties. Daarnaast heeft meneer zelf ook verklaard dat de tekst van ‘Like a Rolling Stone’ uit een flinke sessie écriture automatiqu is gesneden; past ook perfect in het plaatje.

Dit is allemaal mooi en aardig dat het oude kadaver van de blues weer opnieuw tot leven wordt gewekt door de liefdesbaby van een Franse symbolist en een tot Engelsman genaturaliseerde modernist; het moet me ook pakken. Net zoals bijvoorbeeld Lucebert, wiens werk voor mij soms ook nogal hit & miss is; soms een sterk beeldend gedicht, soms een gedicht dat me koud laat. Wat dat betreft zijn die mindere nummers ook niet alleen muzikaal wat minder interessant, maar mis ik een bepaalde klik met die liedjes die Dylan voor mij vaak weet te bewerkstelligen met zo’n zinnetje of combinatie van muziek en tekst die mijn aandacht grijpen. Of ik ‘Desolation Row’ nu eigenlijk alleen boeiend vind vanwege dat heerlijke couplet over Eliot en Pound, om maar een voorbeeld te geven; ik weet het niet. Blijft staan dat Dylan me zelden een hele tekst lang blijft boeien, maar dat de combinatie van tekst en muziek soms tot erg prettige resultaten leidt.

Bob Dylan - Oh Mercy (1989)

4,0
'Oh Mercy' is altijd een van mijn favoriete Dylan-platen geweest, prettig compact, met een aantal erg sterke nummers. Natuurlijk is ie tekstueel niet altijd even op dreef; zo is 'Political World' muzikaal een stuk overtuigender dan tekstueel, en is 'Everything is Broken' een prettig niemdalletje zonder al te veel diepgang. En de 'roses are red'-passage in 'Where Teardrops Fall', tja, dat zullen we maar spelen met clichés noemen.

In de beste nummers combineert Dylan een op zijn minst interessante tekst met een uitstekende muzikale begeleiding (van zijn stem is, laten we wel zijn, niets meer over. Het gaat me te ver om dit 'karakteristiek en doorleefd' te noemen, het is gewoon aan de zwakke kant.), zoals in het in vrij bijbelse taal opgetekende 'Man in the Long Black Coat', met heerlijk spookachtige mondharmonica. Ook 'Most of the Time' is behoorlijk sterk: een wrange, pijnlijke terugblik op een oude relatie. 'I don't even remember what her lips felt like, most of the time': zoals gezegd pijnlijk, maar met wroeging, want 'most of the time'.

Aangevuld met een aantal andere liedjes als het boeiende 'What Was It You Wanted', 'Ring Them Bells' en 'Shooting Star' is dit zeker een interessante, best wel goede Dylan-plaat die niet essentieel is, maar wel erg prettig.

Bob Dylan - Time Out of Mind (1997)

4,0
Mijn relatie t.o.v. Time Out of Mind is ongeveer een samenvatting van mijn relatie ten opzichte van Dylan in het algemeen: als ik de cd opzet grijpt-ie me, hoewel niet altijd, maar om nou te zeggen dat het album en Dylan echt een speciale plek in mijn hart hebben, nee. Maar laat ik m’n bijna traditionele stukje Dylan-zeikerij achterwege laten en gewoon dit album gaan bespreken, want de moeite waard vind ik ‘m zeker.

De link tussen American Recordings en dit album is vaak gelegd; zit in de verte wel wat van in. Even kort samengevat: artiest tegen het einde van z’n leven (of als-ie al op behoorlijke leeftijd is; Bob is hier eind vijftig) over z’n naderende einde gaat zingen, en over van alles waar hij spijt van heeft of juist niet, in een kale, sobere setting waarin terug wordt gegrepen op de basis van de muziek. Dat kunnen dus allerlei platen zijn en zelfs Rob de Nijs noemt z’n meest recente worp Eindelijk Vrij een American Recordings-plaat. Deze vrij vage beschrijving is wel degelijk van toepassing op Time Out of Mind, want wat wordt de soberheid toch soms opgezocht; soms nog soberder dan Dylans beginperiode met alleen een akoestische gitaar.

Want die jonge Bob was gewapend hele woordenstromen als teksten; een soort ‘zestien bars, duizend woorden’ zoals Winne zegt. Oude Bob heeft die Sturm und Drang van zich afgeschud, maar dat wil nog niet zeggen dat hij mild is geworden. Tekstueel lijkt er weinig over te zijn van de tekstschrijver waarvan wordt gezegd dat hij eigenhandig de literatuur in de muziek bracht. Toch hebben zinnetjes als ‘I’m sick of love/I wish I’ve never met you’, waarvoor je toch echt geen Nobelprijsnominatie verdient, maar die stem, volgens sommigen omschreven als ‘beyond parody’, geeft de geregeld iets te simpele teksten een pijnlijke lading mee.

En zo blijven de liedjes schuren, ook na opener ‘Love Sick’. Tweede nummer ‘Dirt Road’ vind ik een flauwe, onbedoelde parodie op een bluesnummer, maar het schurend wanhopige ‘Tryin’ To Get To Heaven’ (before they close the door) compenseert dat ruimschoots. En zo kijkt Dylan liedje na liedje verbitterd terug op een verbroken relatie, in tegenstelling tot Cash die terugkeek op een lang en roerig leven.

Het komt ook door het decor waarin Dylans kraakstem geplaatst is. Daniel Lanois heeft het geluid op een goede manier zo gekregen dat het lijkt alsof er een laagje stof over de liedjes zit. Begeleid door slidegitaren en spookachtige orgeltjes komen de elf verhaaltjes over spijt en verlangen goed tot hun recht. Eerlijk is eerlijk, dat gaat soms vrij moeizaam, maar het langzame van de liedjes heeft meestal eerder een sfeer die je bekruipt dan dat het saai is. Afsluiter ‘Highlands’ is zelfs weer een kantvullende compositie, deze keer van ruim een kwartier, maar verveelt eigenlijk geen moment, al zijn onverwachte wendingen ver weg.

Het is een prima egodocument van een artiest op leeftijd geworden, dat Time Out of Mind. Echt wereldschokkend of dat het een klassieker is, een status die sommigen aan het album hangen, vind ik het evenwel niet. Desondanks draai ik deze nog altijd graag, niet al te vaak, maar als ik ‘m opzet, dan blijft-ie ook boeien.

Boef en de Gelogeerde Aap - Wij Zijn (2011)

3,5
Wij Zijn is een alleraardigst werkje, maar nogal inconsistent. De combinatie van abstracte hiphop (wat slaat dat helaas weinig aan binnen de nederhop, zonde eigenlijk) en dubstep werkt hier al best goed. Boef en de Gelogeerde Aap proberen echt iets nieuws te doen, zeker binnen de nederhop, en slagen daar deels wel in.

De nummers zijn alleen niet altijd even sterk. 'Echte Helden' is natuurlijk best een bazentrack en 'Mosredna' is een heel fijne geluidscollage, maar echt memorabele nummers ontbreken verder. De rest schommelt zo ongeveer tussen 'best prima' en 'mwoah'. De gastbijdrages zijn soms ook van erg bedenkelijk niveau.

Het moet gezegd worden, Boef en de Gelogeerde Aap komen pas echt goed uit de verf op opvolger Niet Hier, waarop het plaatje vrijwel helemaal klopt: sterkere raps van Aap, veel consisenter qua kwaliteit van de nummers en met aanzienlijk sterkere gastbijdrages. Bovendien zijn de beats verder ontwikkeld dan instant herkenbare dubstepinstrumentaties.

Voor echt bijna 'old skool'-dubstep (jeetje, ik weet nog dat dat genre opeens zo'n vlucht maakte in 2006, ik krijg daar soms een beetje een ouwelullengevoel van) moet je wel bij deze tweede zijn. Eerlijk is eerlijk, dubstep is na het echt bruisende vanaf het begin tot aan na de eerste doorbraak in 2006, wel een steeds meer een idioom met duidelijk herkenbare elementen (die typische baslijnen natuurlijk, maar ook hoe de synths ingezet worden) geworden, wat navolging uiteraard ook des te makkelijker maakte. Desondanks heeft zo'n ouderwetsch potje dubstep ook zeker z'n charmes en daar voorziet Wij Zijn toch wel in.

Qua kwaliteit verschilt deze tweede worp niet veel van debuut Vind Ons, maar dat was een gratis download en hier moest in 2011 toch echt 15 euro voor neergelegd worden. Dat maakt toch best een verschil. Boef en de Gelogeerde Aap kunnen al wel hard 'wij zijn' roepen, maar Wij Worden was wellicht een betere titel geweest. Ze zoeken, maar zijn al een eind op de weg en soms gaat het net zo goed om de tocht als om de uiteindelijk bestemming, zijnde Niet Hier als duidelijk albumhoogtepunt in de discografie. Soit, Wij Zijn moet zijn meerdere in die derde herkennen, maar trekt daar zeker niet bleek naast weg.

broeder Dieleman - Gloria (2014)

4,0
Popmuziek is volwassen geworden. Huiselijkheid is dan wel absoluut niet seks, drugs en rock 'n roll, maar is getuige een album als Gloria van Broeder Dieleman wel een legitiem poponderwerp. Dielemans tekst en muziek zitten dicht op de huid van de luisteraar, waardoor beide aan zeggingskracht winnen.

Broeder Dieleman zingt in een Zeeuws-Vlaams dialect dat voor de meeste luisteraars waarschijnlijk goed verstaanbaar is. Nederlandstalige singer-songwriters klinken al snel intiemer dan Engelstalige, en met dialect klinkt dat nog intiemer, nog persoonlijker. Ga maar na: veel dialectsprekers gaan van Nederlands over op hun streektaal als ze emotioneel worden.

Dielemans muziek doet geregeld denken aan dat van de Amerikaan Bonnie 'Prince' Billy; denk bijvoorbeeld aan de lichtelijk valse koorzang in 'Kauwtje' (en leg daar eens Billy's 'Nomadic Revery (All Around)' naast). Andere namen die als referentiekader kunnen dienen: de Canadees Leonard Cohen, en in het intense 'Adriana' ook de Australiër Nick Cave.

Lees hier verder.

Bruce Springsteen - Darkness on the Edge of Town (1978)

4,5
De titel alleen al voorspelt weinig goeds. Dat het nog vermeld moet worden dat aan de rand van de stad, aan de rand van de samenleving, een grote duisternis hangt, dan is er echt iets aan de hand. En onder deze mantel van duisternis vinden we onder andere een prostituee, maar ook hardwerkende fabrieksmensen en mannen die hun jeugddromen in rook op zien gaan, of schrijnender nog, opeens pas inzien dat er niks terecht is gekomen van alles waar ze zich een voorstelling van gemaakt hebben. Darkness on the Edge of Town opent niet voor niets met de woorden ‘Lights out tonight/trouble in the heartland’.

Dit is een wereld vol barpiano's, messcherpe gitaarlijnen, een brullende en grommende Springsteen die in al zijn empathie met de arbeidersklasse pijn lijdt, als een Jezus die zijn stigmata te danken heeft aan de zondes van de mens. Het is de wereld van Charles Bukowski's korte verhalen, hoewel niet zo gefixeerd op erotiek (behalve in het prostitueebezoek 'Candy's Room') en alcohol, maar net zo donker en uitzichtloos, terwijl de bijbelse symboliek bij Bukowski ook ontbreekt, maar bij Springsteen op een bijna wrang sarcastische manier uitgebuit wordt om te laten zien dat verlossing nog verdomd ver weg is.

En dat pijn lijden, dat gaat op dit album van kwaad, zoals in het ziedende en snijdende ‘Adam Raised a Cain’ tot schijnbaar berusting gevonden te hebben, terwijl het eigenlijk wel duidelijk is dat het diep van binnen nog steeds schuurt en pijn doet. ‘Everybody’s got a secret, Sonny/Something that they just can't face’ vat wat dat betreft het album misschien nog beter samen dan de al eerder aangehaalde openingswoorden van ‘Badlands’. Af en toe komt die woede ook naar boven, explodeert het, zoals het in het refrein van ‘Streets of Fire’ ook daadwerkelijk lava lijkt te regenen, alsof het persoonlijke einde der tijden nabij is.

Hoe schuimbekkend, splinters achterlatend en woest om zich heen slaande Springsteen en de E-Street Band zich door de tien liedjes werken, want dit is geen spelen meer, dit is je er doorheen werken, toch is er toch nog dat beetje hoop. Of nee, hoop is het verkeerde woord; hoop is ‘Born to Run’, met de auto wegvluchten uit dat bekrompen gat en gewoon over iedereen heenrijden die je tegen probeert te houden. Het is meer een soort langzame acceptatie dat in sommige nummers schuilt, hoewel het me ook absoluut niet zonder (symbolische) redenen lijkt dat kant A opent met ‘Badlands’ en kant B met ‘The Promised Land’.

Toch zijn hoop en geloof geen oplossingen, geen uitwegen op Darkness on the Edge of Town. Ze lijken eerder alleen tot desillusie te leiden, tot nog meer pijn. En op zo’n moment is het enige wat je nog kunt je lot accepteren, hoe moeilijk het ook lijkt. Dat maakt dit album misschien wel een zware zit, maar ook een emotionele achtbaan. Mooi is het niet, maar als je alleen mooi wilt heb je hier niets te zoeken, laat staan dat je dan gewapend bent tegen het leven zelf.

Bruce Springsteen - Wrecking Ball (2012)

4,0
Het zal geen toeval zijn: net als The Roots vorig jaar brengt Bruce Springsteen een album uit waarop het optimisme en het rotsvaste geloof in Obama ingeruild zijn voor grimmigheid. The Roots hebben er zo’n anderhalf jaar over gedaan om na een redelijk optimistisch, met soul- en gospelinvloeden gekruid album op de proppen te komen met een donker conceptalbum over een crimineel. Springsteen heeft er iets meer tijd voor genomen, maar het contrast Working on a Dream, compleet met hoes waarop Springsteen een eind weg droomt, is behoorlijk groot.

Muzikaal is het stadionrock ten top, dat is waar. Springsteen metselt hier een muur van geluid, met tin whistles en ander traditioneel Iers instrumentarium, veel koren en koortjes, lang uitgesmeerde gitaarakkoorden, pontificaal ingemixte drums en hiphopbeats. Dit levert nummers op die, om maar een vreselijk woord te gebruiken, knallen en uitnodigen tot meezingen. Het is allemaal zo verdomd pakkend en meeslepend, dat moet gezegd worden. Nummers als single ‘We Take Care of Our Own’, het titelnummer of mijn persoonlijke favoriet ‘Death to My Hometown’ (prachtig ambigue titel ook), doen qua energie niks onder voor de jonge Bruce en de duidelijk aanwezige Ierse invloeden zorgen er voor dat het album geen herhalingsoefening wordt.

En wat dan nog als dit een herhalingsoefening zou zijn? Als dit echt zoveel meer van hetzelfde zou zijn dan ben ik blij dat er nog meer van hetzelfde is. Wrecking Ball is vitaal en laat ook invloeden van de jongere garde zien. Af en toe, het zal ook absoluut in de koorstukken zitten, hoor ik er wat van Arcade Fire in terug en ‘Death to My Hometown’ geeft me een beetje het gevoel dat ‘E-Pro’ van Beck me ook geeft, maar dat zal waarschijnlijk aan mij liggen. Maar vooruit, dat wordt live vast weer meezingen en schreeuwen, iedereen vrolijk en verbroederd, maar waar zit dat grimmige nu in?

Dat moet vooral in de teksten gezocht worden. Overal ‘Jack of All Trades’ is al veel geschreven en gezegd, maar verder dan dat Springsteen in de huid van een eenvoudige klusjesman kruipt en ons meedeelt dat hij die klootzakken in hun nette pakken dood gaat schieten, wordt er niet veel over verteld. Het liedje zelf is een soort slaapliedje dat me sterk doet denken aan, wie kent hem nog?, Andy White’s ‘Don’t Be Afraid’, dus de ontknoping is allemaal wat minder dramatisch dan verwacht. Ik had eenvoudigweg verwacht dat het nummer wat meer controverse had veroorzaakt; als een rapper met een dergelijke tekst zou komen zou heel Amerika in rep en roer zijn, maar Springsteen komt er gewoon mee weg.

Nu heeft Springsteen zich altijd, ondanks z’n tegenwoordig banksaldo, in kunnen leven in de werkende klasse, de gewone man zoals we dan plachten te zeggen. En natuurlijk, Springsteen weet ook dat hij thematisch in de herhaling valt, maar hij wijst ons er ook even fijntjes op dat diezelfde thematiek nog altijd actueel is: ‘The banker man grows fatter/The working man grows thin/It’s all happened before and it’ll happen again/It’ll happen again’. In dit licht valt een nummer over de Grote Depressie, naast verwijzingen naar de actualiteit, ook op zijn plek.

Springsteen bedient zich nog geregeld van Bijbelse taal, maar anderzijds is zijn toon meer dan ooit verwant aan oude bluesnummers. Op die manier koppelt Springsteen actuele problematiek aan taalgebruik dat in een lange traditie staat. Die they in ‘Death to My Hometown’, dat zijn bankiers, dat zijn multinationals, maar dat wordt nergens gezegd: Springsteen slaat meer een toon aan alsof de pest het dorp binnengebracht wordt.

Dit maakt Wrecking Ball een diepere en rijkere plaat dan je op basis van het strijdvaardige karakter van de liedjes zou verwachten. Een nieuwe Darkness on the Edge of Town is dit niet, maar die gaat Springsteen ook niet meer maken. Wrecking Ball is ‘gewoon’ de nieuwe Springsteen en de beste man levert nog altijd kwaliteit en dat is inmiddels net zo’n zekerheid als dat de rijke man de arme man blijft naaien. Sommige dingen moeten veranderen, sommige dingen blijven gelukkig altijd zo: Bruce Springsteen is nog altijd de baas.