Na de twee coverplaten die Dylan in het begin van de jaren ’90 uitbracht, in de iele hoop dat daarmee zijn eigen inspiratie weer wat werd aangewakkerd, kreeg hij door de platenmaatschappij vreemd genoeg een contract aangeboden voor nog eens tien platen. Dylan was niet erg happig om dit vooruitzicht, maar tekende toch, omdat hij gewoon niet anders kon, naar eigen zeggen; dat moet dan wel een royaal contract geweest zijn.
Allemaal goed en wel, maar daarmee had hij zijn schrijflust nog niet terug. Lang niet. dus ging hij door met die ene bezigheid die gedurende zijn carrière steeds meer een constante, een soort pijler werd; optreden. De zogenaamde Neverending Tour was toen al een flink aantal jaren aan de gang, en leverde Dylan meer dan een behoorlijke boterham op. Wereldwijd touren was allang geen uitzondering meer; van Amerika over Europa tot in Japan; overal keek men uit naar het fenomeen Dylan.
Maar op het gebied van songschrijven ging het hem dus een stuk minder voor de wind. Hij probeerde het oude vuur op allerhande manieren weer aan te wakkeren, en haalde er ten einde raad zelfs Robert Hunter bij, de songsmid van The Grateful Dead, waar hij al eerder mee samenwerkte. Het was echter in januari van het jaar 1996, dat er iets bijzonders gebeurde. Dylan had zich afgezonderd op zijn boerderij in Minnesota, en luisterde heel veel naar oude rock ’n roll-, folk- en bluesmuziek, hetgeen ook al erg belangrijk was tijdens de totstandkoming van de twee coverplaten. In afzondering hervond Dylan de oude bronnen waar hij voorheen jarenlang uit kon tappen. En begon te schrijven.
In de zomer van 1996 verschenen er na de Europese tournee geen data voor de optredens op het Amerikaanse continent. Dat zagen veel mensen als een teken dat de meester weer aan het creëren was geslagen. Er waarde zelfs een nieuwe albumtitel rond: ‘Coupe de Ville’. Dit waren echter niet meer dan geruchten, maar toch ook een voorbode, want in de herfst werden dan uiteindelijk de eerste opnamesessies georganiseerd. Mark Howard was de technicus van dienst, en via via werd oude bekende Daniel Lanois opgetrommeld om het nieuwe album te producen. Dat dit vuurwerk kon opleveren, wisten we al van ‘Oh Mercy’.
En het leverde bij momenten, als ik het geschrevene geloven mag, wel degelijk vuurwerk op. Er werden voor deze plaat nogal veel muzikanten gevraagd, sommigen door Lanois, anderen dan weer door Dylan. Zo ontstonden er in feite twee kampen. Volgens meerdere muzikanten maakte Lanois vaak een geërgerde indruk, en bij één anekdote komt me dat zelfs komisch voor; gitarist Duke Robillard werd er, op uitdrukkelijke vraag van Bob Dylan zelf, bijgehaald, om, en hou je nu maar vast, ene Daniel Lanois als gitarist te vervangen. Het spreekt voor zich dat de van oorsprong al licht ontvlambare Lanois niets moest weten van Robillard, en dat ook liet merken. Één keer kwam hij zelfs woest uit de controlekamer, om het van Robillard over te nemen, maar na een korte babbel met Dylan, bon hij toch in. Heerlijk vind ik het, dit soort verhalen.
De albumhoes laat twee verschillende beelden zien. Op de voorkant zien we een wazige afbeelding van Dylan (is het ‘m wel?) met z’n gitaar tussen allerlei opnameapparatuur. Op de achterzijde staat dan weer een opvallend heldere afbeelding van de bard, waar hij zelf ook opvallend klaar kijkt en fris oogt. Deze twee beelden roepen vanzelfsprekend een contrast op, en kunnen op een bepaalde manier beiden worden gelinkt aan dit album.
Het wazige beeld slaat volgens mij op de manier van opnemen; ‘Time Out of Mind’ rammelt in feite aan alle kanten, en dat is te wijten (neen: eerder te danken) aan verschillende factoren. Ten eerste heb je natuurlijk het grillige karakter van Dylan, en diens bijbehorende nukken. Maar verder is de productie in z’n geheel ook lekker rauw, wat messcherpe songs met zich meebrengt (‘Dirt Road Blues’ hakt er bijvoorbeeld stevig in, met dat ritme). Verder zal de relatieve chaos in de studio ook wel wat invloed hebben gehad op het geluid en de klankkleur. Twaalf tot vijftien muzikanten in één studio, het is wel wat. En Dylan fungeerde dan nog als een soort bandleider-zonder-koptelefoon. Erg apart.
Het klare kijken van Dylan op de achterzijde van de hoes kan je dan weer ironisch opvatten; op 24 mei 1997, tijdens een verjaardagsfeestje dat z’n dochter Maria voor hem had georganiseerd (Dylan werd 56 dat jaar), werd hij plotseling onwel, en werd alles zwart voor zijn ogen. Na een onderzoek in een ziekenhuis in Los Angeles kwam histoplasmose naar boven, een schimmelinfectie die hij vermoedelijk had opgedaan door vogelmest nabij een rivier in te ademen. Hij moest een weekje in het ziekenhuis verblijven, en vier tot zes weken rust nemen, wat zijn Europese tournee grotendeels in het water gooide. Maar er was ook een positieve kant aan het verhaal; de “ziekte” van Dylan werd fors opgeklopt in de media, wat ervoor zorgde dat eenieder intens meeleefde met Dylan. Na jaren van matig verkopen dreigde hij haast onder de radar te belanden, maar dit onfortuinlijke voorval zorgde voor een ommekeer. ‘Time Out of Mind’ werd laaiend ontvangen door critici en publiek, Dylan won drie Grammy’s en de plaat werd z’n grootste succes in jaren. Of hoe een te prematuur geval van lijkenpikkerij voor een heropleving kan zorgen.
De muziek dan maar? Jazeker, want die is meer dan de moeite! Ik durf zelfs – met enige voorzichtigheid – te beweren dat het moeilijk wordt voor Dylan om dit nog te overtreffen. We zijn inmiddels wel meer dan 25 jaar verder, dus dat is op zich niet echt een gewaagde uitspraak, hoewel hij er in 2012 toch weer dicht bij in de buurt kwam met ‘Tempest’ (waarover later meer). De jaren ’80 uit Dylan’s oeuvre werden al te vaak gekenmerkt door quasi-onbenullige plaatjes die niet bijzonder klonken (met ‘Oh Mercy’ als uitzondering), en toen hij in de jaren ’90 met twee coverplaten kwam aanzetten, hadden veel mensen hem reeds afgeschreven. Maar dat is Dylan dus ten voeten uit; die man doet, zoals hij vaak zegt, nooit iets tweemaal hetzelfde. Of probeert dat toch zoveel mogelijk te vermijden. En dus vond hij zich opnieuw uit, met een meer dan onverhoopt resultaat.
De songs op ‘Time Out of Mind’ klinken immers urgent, kerven met hun scherpe nagels diepe voren in mijn huid en blijven, met een mengeling van bitterheid en nectar, onder mijn verhemelte plakken. Aan de kwaliteiten van Lanois als producer ga ik niets afdoen, maar het is hier toch voornamelijk Dylan die de plak zwaait en zich meer en meer ook als producer op de voorgrond uitstalt. Onder het pseudoniem Jack Frost wordt hij in de hoestekst dan ook vermeld als co-producer; na deze plaat zou Dylan, onder dat pseudoniem, de productie overigens helemaal op zich nemen op de volgende albums.
De teksten zijn een eerste duidelijke indicatie dat Dylan helemaal terug is. Lanois was er, toen Dylan ze tijdens een ontmoeting op schier dichtende wijze voordroeg, diep van onder de indruk. De teksten klinken dan ook erg rauw en ruw, met vaak een ondertoon die getuigt van zwarte, droge humor. De uitmuntende tekst van prijsnummer ‘Not Dark Yet’ roept bijvoorbeeld een erg wrang beeld op van de wereld; er is een zekere Weltschmerz in terug te horen.
“Well, my sense of humanity has gone down the drain;
Behind every beautiful thing there’s been some kind of pain;
She wrote me a letter and she wrote it so kind;
She put down in writing what was in her mind;
I just don’t see why I should even care;
It’s not dark yet, but it’s getting there.”
Zo luidt één van de droefgeestig klinkende strofes van het nummer, en als Dylan ze dan ook nog eens brengt op die aangrijpende manier zoals hij het zo goed kan, is het helemaal af. Ook het instrumentarium leunt perfect aan bij de achterliggende gedachte van het nummer.
Op ‘Time Out of Mind’ staan up-temponummers, ballades en drassige blues, en dat alles is gesmeed tot een zeer solide geheel. Maar ook bij dit album was er veel discussie over welke songs er nu wel op kwamen, welke uit de boot vielen, en welke versies er van de uiteindelijke laureaten zouden worden geselecteerd. Want dat heb je natuurlijk als je niets tweemaal hetzelfde doet; een veelvoud aan alternatieven. Zo haalden o.a. ‘Mississippi’ en ‘Girl from the Red River Shore’, nummers die iedereen, Dylan incluis, nochtans zeer goed vond, de plaat niet. gelukkig werden diverse outtakes later opgepikt op ‘Tell Tale Signs’, oftewel volume 8 van de geroemde Bootleg Series.
De tedere kant van Dylan kwam sporadisch ook weer naar voren, en vertoont zich misschien nog het beste in het korte maar warme ‘Make You Feel My Love’, dat de meeste mensen (en dat doet me toch altijd een beetje pijn) kennen van Adele. Die versie kan wat mij betreft niet tippen aan de prachtige uitvoering die Dylan ten berde brengt. De tekst is een melancholische ode aan de prille, onbezonnen liefde, en de intensiteit die daar vaak mee gepaard gaat. Gedurfde uitspraken zijn dan geen unicum. Dylan lijkt in dit nummer terug te denken aan zijn jongere zelf, en het klinkt dan ook erg nostalgisch, zoals hij dit nummer zingt. Hoe je het ook draait of keert, het is een beetje een buitenbeentje, qua klank.
‘Standing in the Doorway’ is één van m’n favoriete nummers van Dylan van na pakweg ‘Desire’; een lang uitgerokken, wanhopig klinkende smeekbede over het absurde gebrek aan empathie dat de liefde en het leven soms met zich meebrengt. Over het gevoel dat je compleet alleen bent op de wereld, ook. Een rollercoaster aan gevoelen komt dan naar boven, en die cocktail kan fataal zijn. Angst en verlorenheid zijn hier drijfveren, en die geven het nummer een zeer pakkende, dreigende ondertoon. Hoewel het op het eerste gehoor niet veel meer is dan wat licht golvende baren, waart er onder het oppervlak dus een heuse storm.
“I’m walking through the summer nights;
Jukebox playing low;
Yesterday everything was going too fast;
Today, it’s going too slow;
I got no place left to turn;
I got nothing left to burn;
Don’t know if I saw you, if I would kiss you or kill you;
It probably wouldn’t matter to you anyhow;
You left me standing in the doorway, crying;
I got nothing to go back to now.”
Dat soort zwaarmoedige teksten heeft altijd een ingrijpend effect op mij. En Dylan is daar waarlijk een meester in.
Tot slot wil ik er ook nog even ‘Highlands’ uitlichten, ook weer een atypisch nummer. Het duurt veel te lang, is de meest voorkomende negatieve kritiek op de song; het gaat maar door en door. Dat is ook zo, maar wat voor de één een onvermijdbaar obstakel is, is voor de andere een dankbare hindernis. Uiteindelijk moet je er over geraken, dat is de truc. ‘Highlands’ is een verzameling kwieke observaties, overpeinzingen en ervaringen, vaak met een humoristisch aspect. Hij drijft – maar dat is alweer de zoveelste interpretatie van mezelf – zelfs de spot met zijn eigen manier van songschrijven in deze, in de volgende strofe:
“I’m listening to Neil Young, I gotta turn up the sound;
Someone’s always yelling, turn it down;
Feel like I’m drifting;
Drifting from scene to scene;
I’m wondering what in the devil could it all possibly mean?”
Ook de anekdote die zich afspeelt in een restaurant in Boston, die hij uitsmeert over meerdere strofes, vind ik bijzonder amusant. De dialoog met de serveerster, die Dylan gekscherend in het ootje neemt, is zondermeer geweldig goed gevonden, en bewijst eens te meer dat Dylan wel degelijk helemaal terug was. De vreemde instrumentale begeleiding, die nog het meest klinkt als een jam van een kwartier lang, zorgt ervoor dat ik helemaal word ondergedompeld in de wereld die Dylan hier in deze song schetst.
“Well, my heart’s in the Highlands at the break of day;
Over the hills and far away;
There’s a way to get there, and I’ll figure it out somehow;
But I’m already there in my mind;
And that’s good enough for now.”
Met die dromerige woorden besluit Dylan een machtig album, dat een definitieve doorstart voor zijn bestaan als songschrijver betekende, en nog nazindert tot de dag van vandaag. De microbe had hem weer te pakken, en heeft hem nog steeds te pakken (althans, op ‘Tempest’ toch nog zeker!), en dat levert kwalitatief gewoon bijzonder goeie dingen op. En hoewel ‘Time Out of Mind’ net niet het niveau van de bevlogen meesterwerken haalt die hij in de jaren 1965-1966 op de wereld afvuurde, en net iets minder hard aankomt als de helse zielenpijn die hij in 1975 uitbracht onder de naam ‘Blood on the Tracks’, is dit in mijn ogen een fantastische plaat. Het eerste deel van een trilogie, zouden veel mensen later zeggen, maar daar ben ik het niet helemaal mee eens, omdat de volgende twee platen toch nog wel wat anders zijn. Maar laten we dat maar buiten beschouwing laten.
4,5 sterren