De reïntegratie van Ward deel 2:
Een lastig album om te reviewen, mede doordat het album twee gezichten heeft. De plaat begint zeer energiek en aanstekelijk en wordt gaandeweg steeds introverter om uiteindelijk zelfs af te sluiten met een stukje ambient. Die structurering van het album zorgt voor een zeer bijzondere luisterervaring die sowieso intrigeert.
Toch zat dit album mij in het begin niet helemaal lekker. Waar ik sommige nummers wel sterk vond, ergerde ik me bij het luisteren van het album als geheel soms toch teveel aan de zang. Dan gaat het me niet om het feit dat niet alles even zuiver en toonvast ingezongen wordt, dat hoort immers bij dit soort rammelende albums. Ik vond de stem van de zanger soms iets te schel, zeker bij de wat hogere schreeuwerige stukken. Bovendien vond ik de eerste helft in eerste instantie niet zo boeiend, op de geniale opener na.
Elke luisterbeurt begon ik zeer kritisch, om dan naar het einde toe toch steeds meer bij te draaien. En ook al vind ik de tweede helft nog steeds aanzienlijk sterker, is die eerste helft ook aanzienlijk gegroeid in mijn waardering. De eerste helft bestaat uit lekker rommelige rock waar de ene geniale gitaarlijn struikelt over de volgende. Dit wordt aangevuld met krachtige drumpartijen en zeer catchy refreintjes. Ik ben nog steeds geen enorme fan van de stem van de zanger in sommige van deze nummers, maar dat wordt door de andere elementen ruimschoots goed gemaakt. Het hoogtepunt van deze eerste helft is de Sonic Youth-achtige opener
Sinful, Wind-Borne, wat gewoon een enorme brok rauwe energie is, bovendien zit het compositorisch ook nog eens heel sterk in elkaar met een overvloed aan mooie melodielijnen.
The Nerve Tattoo mag er ook zeker zijn, wederom erg melodieus met bovendien een schitterende outro dat lijkt te beginnen als een korte rustige bridge op weg naar het laatste refrein. In plaats van een laatste refrein wordt de toon echter steeds ongemakkelijker om uiteindelijk over te gaan in een dissonante kakofonie.
Met het Slint-esque
True Middle wordt duidelijk gemaakt dat de toon van de tweede helft een heel stuk anders zal zijn. Een donker, langzaam uitgesponnen nummer met gesproken tekst. Er wordt op schitterende wijze een bijna apocalyptische spanning opgebouwd die uiteindelijk tot bloei komt in een noise-uitbarsting op het einde van het nummer. De toon blijft een tikkeltje dreigend (al valt het apocalyptische van het vorige nummer wel weg) met het 10 minuten durende
S.T.G.. Het nummer dendert lekker voort en verraadt net als het openingsnummer een duidelijk invloed van Sonic Youth. Heerlijke compositie weer. Vooral hoe het halverwege steeds meer ontspoort in een totale waanzin om daarna terug te vallen in een rustige outro van ruim 3 minuten.
Hierna vervalt de plaat steeds meer in een ingetogen introspectie. Eerst is er het magistrale
Manmower dat aan de rustige nummers van Smashing Pumpkins doet denken. Echt zo’n larger-than-life liedje (die piano

) waarbij je je als luisteraar na al het voorgaande gitaargeweld gewillig laat meeslepen.
Fool’s Gold is een ontroerende lo-fi gitaarballad die gewoon heel hard binnenkomt. Prachtig ook de kleine slordigheidjes en de beperkte opnamekwaliteit. Geeft het nummer een extra persoonlijke lading en impact. Hierna kun je als luisteraar nog even overpeinzen naar wat voor bijzonder album je geluisterd hebt op de dromerige ambient-klanken van
Nathan Daniel's Tune from Hawaii. Schitterend hoe je zo als luisteraar nog een paar minuten van bezinning hebt voor je verder gaat met de rest van je dag.
De plaat is echt enorm gegroeid binnen een luisterbeurt of tien en zal hopelijk nog door blijven groeien. Voor de eerste helft zou ik nu op ongeveer 4* uitkomen, maar die tweede helft is zo bijzonder dat alles minder dan 5* een belediging zou zijn. Daarom neem ik voor nu de middenweg van 4,5*.