Een frustrerende waarheid wat betreft mijn muzieksmaak waar ik al vaker op ben gestuit: ik ben regelmatig een minder grote liefhebber van pioniers binnen een genre dan van degenen die hetzelfde genre enkele decennia later nog eens verkennen. Zo vind ik post-punk nergens beter uitgevoerd dan op Turn On the Bright Lights, is Kendrick voor mij de onbetwiste koning van West Coast hiphop, en ben ik beduidend meer idolaat van de noiserock van een Daughters of Girl Band dan die van een Sonic Youth of Jesus Lizard. Ik zou willen dat het anders was, niet omdat ik dan een Correcte Muzieksmaak zou hebben, maar omdat ik oprecht respect heb voor hoe muzikanten compleet nieuwe paden betreden met hun muziek, en de creativiteit die erbij gepaard gaat. Dat neemt niet weg dat het voor mij vaak later beter wordt gedaan.
Zo ook met Robbie Basho, één van de kroonprinsen in het gebied van American primitivism (waarbinnen ik binnenkort met keizer John Fahey zal gaan maken). Als ik het internet mag geloven is zijn Visions of the Country een absolute
essential binnen het genre, dat gekenmerkt wordt door zijn grotendeels instrumentale composities die hevig op virtuoos en door Indiase raga's geïnspireerd tokkelwerk leunen. De sterrenstatus van het album is wat mij betreft vanaf de opener al goed te begrijpen: Basho's muziek onderscheidt zich door zijn ongelooflijk vrije, uitbundige karakter. Mijn vroegere aanname dat tokkelwerk noodzakelijkerwijs ingetogen is, werd definitief ontkracht toen ik hier Basho over zijn al vrij intense getokkel hoorde zingen, met een extatische vibrato die nog het meest aan jodelen doet denken. Het heeft een emotionele intensiteit die velen gok ik in vervoering kan brengen. Voor mij echter struikelt zijn zang over de grens tussen bezieling en pompeusheid, op dezelfde manier dat operazang dat meestal doet.
Dit feit wordt vooral duidelijk in stukken als
Rocky Mountain Raga, dat in zijn eerste minuten nogal ontroerend is als kolkende rivier aan fris getokkel en klaaglijk vioolwerk, om vervolgens onmiddelijk in - ik zeg het toch maar - kitsch te veranderen wanneer Basho zijn mond opentrekt. De nadrukkelijk door natuur en spiritualiteit geïnspireerde teksten helpen daar niet bij: ik snap oprecht hoe teksten als "
Oh, you grand Rockies/Rise up forever/Rise up in praise/Towards the sun/Against the sky/Don't know why I cry" voor sommigen het ontzagwekkende gevoel ondersteunen dat het album op wil roepen, maar het klinkt voor mij toch allemaal enigszins pathetisch. In het meteen daarop volgende
Variations on Easter laat Basho vervolgens meteen zien hoe, ontdaan van deze factoren, hij een prachtig instrumentaal schilderwerkje kan neerzetten. In
Blue Crystal Fire bewijst hij zelfs dat ook mét zang ruimschoots binnen die eerder genoemde grens kan blijven: in wat voor mij het absolute hoogtepunt van het album is, drukt Basho alle pedalen even iets minder hard in, waardoor zijn ingetogen vibrato een indringende kwaliteit krijgt die doet denken aan een Nina Simone.
Vanaf dit punt stommelt het album weer voort, en word ik constant afwisselend in vervoering gebracht en geïrriteerd. Bij vlagen transporteert de muziek me naar mentale wandelingen door wilde landschappen zoals afgebeeld op de hoes, waarna kitscherige franjes vervolgens diezelfde landschappen weer transformeren in een Bob Ross-schilderij. Ik heb dus een beetje een lastige relatie met Visions of the Country, wat zich uit in de waarschijnlijk vijftien luisterbeurten die ik het heb gegeven voor ik het kon waarderen. Binnen hetzelfde genre vrees ik dat ik wederom dus toch meer fan ben van hoe een latere
James Blackshaw het doet. In ieder geval heeft Basho me wel een goede kickstart in de oorsprong van het genre gegeven - binnenkort ga ik met John Fahey verkennen of het misschien juist eerder toch beter is gedaan.