Er loopt een dunne lijn tussen geniale absurditeit en klinkklare onzin. Zo heb ik ooit, geïnspireerd door de Amerikaanse dichter John Ashbery,
een surrealistisch gedicht geschreven waarvan ik nog steeds niet weet ik welke categorie het thuishoort. Het overkomt zelfs de allergrootsten, getuige teksten van Bob Dylan (
Subterranean Homesick Blues) en David Bowie (
Life on Mars?). En van Spinvis.
Ik ben een vrouw van veertig met een sigaret, ik heb een buitenaardse stof in mijn bloed: heeft deze eigenzinnige bricoleur hiermee in de muziek bereikt wat David Lynch in de film en René Magritte in de schilderkunst bereikten? Of is het slechts kletspraat uit de kroeg, verteld door een idioot, vol geraas en gebral dat niets betekent? Wie zal het zeggen? Feit is dat Spinvis een bijzonder sfeervol plaatje heeft afgeleverd waar je lang op kan kauwen. Met zijn aparte stemgeluid en de hypnotiserende klanken van muzieksnippers die hij her en der gevonden heeft, knutselt hij op zijn zolderkamertje een warm, dromerig, meeslepend geluid in elkaar, dat doet denken aan triphop, psych- en progrock en pure pop, maar eigenlijk iets volkomen unieks doet. De nummers lijken uit een andere wereld te komen, maar tegelijk heel dicht van bij ons vandaan. Een nummer als
Bagagedrager slaagt erin dat gevoel over te brengen van wakker worden en niet weten waar je de avond ervoor geweest bent en wat nu een herinnering is en wat een droom. Dan vergeef je de heer Spinvis dat de tweede helft van zijn album wat eentonig klinkt. Mijn vader bracht ook veel tijd door op zijn kamertje, maar met zoiets moois als dit is hij toch nooit naar buiten gekomen. Hij is ook niet teruggekeerd met een geniale plaat die
Graceland heet toen hij in zijn midlifecrisis naar Zuid-Afrika trok.