Opnames van drie sessies met nonet met: Miles Davis – trompet; Gerry Mulligan – Baritonsax; Lee Konitz – Altsax; Bill Barber – tuba; plus teveel anderen om los op te noemen (de nieuwsgierige lezer kijkt zelf op Wikipedia).
Net als de meeste jonge jazzmuzikanten in de jaren veertig, was Miles Davis een groot bewonderaar van Charlie Parker en Dizzy Gillespie. Hun bebop-geluid, met zijn snelle akkoordenwisselingen en het toonladders alle hoeken van de kamer laten zien, zou echter nooit écht goed bij hem passen. Zoals het jazzpubliek later zou ontdekken, lag de kwaliteit van Davis als muzikant ergens anders: koeltjes rondhangen in het middenregister; het bluesy understatement; de meer verfijnde melodie.
Hoewel hij een tijd lang trompet speelde in de band van Charlie Parker, wilde hij het rond 1948 over een andere boeg gooien. Hij had inmiddels vriendschap gesloten met arrangeur Gil Evans, met wie hij veel filosofeerde over de toekomst van de muziek. Niet iedere jonge muzikant hield van de technische complexiteit en het drukke geluid van de bebop, en veel van hen zochten net als Davis naar een elegantere stijl.
In de loop van 1948 speelde Davis een aantal liveshows met een nonet (negenkoppige band), met muziek die verder bouwde op deze ideeën: modern en individualistisch zoals bebop, maar ook inspiratie halend uit klassieke koormuziek en impressionisme. Buiten Davis en Evans waren de sleutelfiguren pianist John Lewis, en baritonsaxofonist Gerry Mulligan. Beide droegen een aantal arrangementen bij, vooral Mulligan, die hier eigenlijk wel als co-leider mag worden aangemerkt.
Het nonet zou niet veel shows spelen, maar genoeg om gespot te worden door een scout van platenmaatschappij Capitol. Het leidde tot deze opnamen, aan het tape toevertrouwd in twee sessies in 1949, en één in 1950 (de samenstelling van de band varieerde iets per sessie, hierboven noem ik alleen de vier muzikanten die er elke sessie bij waren). Capitol bracht vier singles uit met elk twee nummers, maar de verkoopcijfers vielen tegen, en iedereen ging zijns weegs.
Maar een jaar of zeven later was de tijdgeest bijzonder vriendelijk geweest voor de carrières van de belangrijkste muzikanten (Davis, Mulligan, Lewis en altsaxofonist Lee Konitz waren allemaal sterren), en ook voor deze vorm van meer relaxte, klassiek melodieuze jazz. (Vooral) witte muzikanten als Stan Getz, Dave Brubeck en Gerry Mulligan brachten dit soort relaxte, klassiek beïnvloede jazz naar een groot publiek, en noemden het ‘Cool Jazz’. En zo werd in 1957 deze lp als een vergeten juweel opnieuw uitgebracht: ‘Birth of the Cool.’
(NB de muziek van de band van Claude Thornhill, waar Davis een groot deel van zijn ideeën en ook Gil Evans, Gerry Mulligan en Lee Konitz vandaan haalde, werden later dan weer uitgebracht als
The Real Birth of the Cool.
Wie nou precies wat geboren liet worden, en welke huidskleur die persoon heeft, is vrees ik een discussie zonder einde.)
Maar goed, wat vind ik er nou zelf van? In zijn streven is de plaat geslaagd, denk ik. De arrangementen zijn soms wonderschoon, en worden op smaak gebracht met fijne solo’s. Miles Davis voelt zich duidelijk comfortabeler dan op veel van zijn studiowerk met Charlie Parker, en ook Mulligan is krachtig en zelfverzekerd. Van de solisten maakt echter altsaxofonist Lee Konitz de meeste indruk, met zijn sprankelende spel waarmee hij zich presenteert als zowel een belangrijke erfgenaam als een volstrekte tegenpool van Charlie Parker.
Tegelijkertijd heb ik soms een beetje moeite om mijn aandacht erbij te houden. In vergelijking met veel spannendere dingen die de volgende twee decennia in de jazz zouden gebeuren, klinkt Birth of the Cool toch wat braaf en gedateerd. Dat is natuurlijk een kwestie van smaak: zelf trek ik meestal meer naar wat meer rauwe jazz. Dit is me net iets té gearrangeerd. Het is misschien ook jammer dat deze opnames nét voor het lp-tijdperk plaatsvonden. Alles blijft netjes binnen de grens van drieënhalve minuut en de solisten kunnen niet écht tot het uiterste gaan.
Zo blijft het voor mij toch een beetje achtergrondmuziek. Desondanks: fraaie arrangementen, goede composities, uitstekende spelers, goede plaat. En de sleutelrol van deze opnames in de ontwikkeling van de naoorlogse jazz kun je nauwelijks ontkennen, natuurlijk.