Ik snapte er vanaf 1984 steeds minder van: wie speelden er nog in mijn überfavoriete bandje Black Sabbath? Na de tour bij
Born Again besloot Ian Gillan deel te nemen aan de doorstart van het te heroprichten Deep Purple. Vervolgens ontstond een wolk van mysterie rond de bezetting van de Sabs.
Eerst was daar het bericht dat drummer Bill Ward wederom terug was. Na de eendaagse reünie van de originele bezetting bij Live Aid in 1985 kwam het doorgesijpelde bericht dat niet alleen Ward alweer was vertrokken; bassist Geezer Butler zou hetzelfde hebben gedaan.
Gitarist Tony Iommi en toetsenist Geoff Nichols bleven achter, de laatste werd tot officieel groepslid gepromoveerd. Daarbij verschenen geruchten dat Iommi aan een soloplaat werkte, waarbij verschillende zangers werden genoemd. De naam die na enige tijd kwam bovendrijven was die van de mij onbekende Jeff Fennholt.
Later bleek dat Iommi de ritmesectie had geleend van de band van zijn kersverse liefje Lita Ford: Eric Singer op drums en Gordon Copley op bas. Vervolgens werd de naam van opnieuw een voormalig Purplezanger genoemd: Glenn Hughes. Tenslotte was daar het bericht dat de nieuwe Iommi niet als soloalbum mocht verschijnen, maar als Black Sabbath featuring Tony Iommi.
Het lange wachten plus het feit dat dit project een duiventil was geworden, maakten dat ik mijn reserves had. Was dit solo of een groep? Waarom konden Butler en Ward niet meedoen, dat is toch veel interessanter dan die nieuwe namen? En de mallemolen draaide verder: er was opnieuw een nieuwe bassist, Dave Spitz, alweer een Amerikaan met veel hairspray. Nee, dit was niet meer “mijn Sabbath”.
Ondanks mijn scepsis bleek de nieuwe single verre van onaardig. Bij Sky Channel complimenteerde presentatrice Amanda Redington van metalshow Monsters of Rock Iommi met zijn kekke jasje, dat hij zowel droeg in de tv-studio als in
de eerste Sabbathclip die ik ooit zag, als op de hoes.
Stranger to Love was een gevoelige ballade met heerlijk gitaarwerk. Album
Seventh Star sloeg ik desondanks over.
Inmiddels heb ik ‘m op cd (de geremasterde versie uit 1996) en kan ik er er zonder sentimenten naar luisteren. Voor een (soort van) soloalbum is de muzikale koers bijzonder dicht bij het heavy Sabbath gebleven. Eerdere platen als
Sabbath Bloody Sabbath,
Technical Ecstacy en
Never Say Die! bevatten nummers die veel verder van de heavy koers waren verwijderd. Dat neemt niet weg dat de muziek meer “soul” bevat, dankzij de stem van Hughes.
Producer Jeff Glixman van Kansasfaam gaf de drums die typische jaren ’80 badkamersound. Dit gaat me gedurende het album tegenstaan, evenals het een plaat lang naar Hughes’ stem luisteren. De man is prima op dreef, maar zeker in de tweede helft weet ik het wel. Kwestie van smaak? Hiertegenover staat dat de gitaarsolo’s alle ruimte krijgen, badend in een warm geluid.
Vierkante metal met dubbele basdrum klinkt in
In for the Kill en
Turn to Stone. Daartussenin klinkt de iets langere versie van de single. Het toetseninstrumentaaltje
Sphinx is de opmaat naar het slepende titellied.
De tweede helft bevat de mindere composities.
Danger Zone heeft een degelijke riff, die echter veel te vaak wordt herhaald. Op het langzame
Heart like a wheel klinkt blues, dienend als onderstel voor langgerekte gitaarsolo’s waarin wederom wordt geëxcelleerd.
Het midtempo
Angry Heart doet me, net als
B.Robertson noemde, qua riff, zanglijn en stem denken aan
Wishing Well in de versie van Gary Moore (album
Victims of the Future). Al na drie minuten gaat het naadloos over op de akoestische gitaar van
In Memory.
Volgens de tekst in het cd-boekje was Hughes in deze periode zó verslaafd aan cocaïne en Marsrepen, dat hij volledig onbetrouwbaar werd toen de band op tournee ging. Dit wordt door Iommi in diens autobiografie Iron Man bevestigd: al na vier concerten werd Hughes ontslagen.
Het gevolg hiervan is te horen op de special 2cd-editie die in 2010 verscheen en ook op streaming is te vinden. De bonussen mogen er zijn. Na de singleversie van
Stranger to Love (met dameskoortje en dat wérkt!) klinkt een concert dat de band in juni 1986 gaf. Hier is inmiddels Ray Gillen de nieuwe zanger, weer zo’n naam over wie ik indertijd las, maar die alweer spoedig was vertrokken. De man blijkt zich desondanks sterk door zowel het werk van Osbourne als vooral Dio als Hughes heen te slaan. Muziek van
Born Again wordt overgeslagen. Jammer dat de audiokwaliteit zeer matig is, desondanks interessant om te horen.
Leuke details: toetsenist Nichols doet de achtergrondzang in
Neon Knights; in het intro van
Paranoid doet Iommi bovendien een stukje
Supernaut, oorspronkelijk op
Vol. 4 te vinden.
Een woelige periode in de toch al tumultueuze bandgeschiedenis, met als nerdfeitje dat de dame in de videoclip een latere hoofdrolspeelster uit de serie Star Trek: The Next Generation blijkt te zijn, wat ik als Trekkie geinig vind. Zeker nu ik weet dat deze Denise Crosby een kleindochter is van crooner Bing Crosby.
Meer randzaken: op YouTube kwam ik deze
demo van Seventh Star met Jeff Fenholt tegen, die later een sterk album bij de groep
Joshua zou inzingen. Ook interessant is deze korte
documentaire (slechte beeldkwaliteit) over het album en de tournee.
Later dit jaar verschijnt de
bio van Geezer Butler. Eens kijken wat hij heeft te melden over de eerste scenes in deze episode…