In 2002 bracht de toen amper bekende The Streets (1978) met Original Pirate Material een onbetwist meesterwerk uit. Origineel, grensverleggend, afwisselend en oprecht: dit debuut voldeed aan alle eisen van een hedendaags kunstwerk. Maar sindsdien is het heel geleidelijk misgegaan. Elke twee jaar dropte de Engelsman een nieuwe plaat, elke keer was het niveau weer een stukje lager. Everything Is Borrowed (2008) was het voorlopige dieptepunt: de goudeerlijke Brit uit 2002 leek hier voorgoed te hebben plaatsgemaakt voor een zeurderige, inspiratieloze huisvader die als voornaamste boodschap had dat liefde het enige is dat telt. Niettemin vond een enkeling - ahum, ahum - zelfs dat album nog de moeite waard; wellicht zal Computers and Blues voor diegenen dan alsnog de ogen openen, want met dit album bereikt The Streets een nieuw dieptepunt.
Eigenlijk stelt het album op alle gebieden teleur. Het valt te prijzen dat The Streets zichzelf op ieder album wil vernieuwen, maar de manier waarop laat toch alles te wensen over - vooral op het gebied van de raps. Goed, The Streets was nooit een flowvirtuoos, maar hij wist met zijn korte spoken word-raps wel de ontroerende inhoud van zijn nummers kracht bij te zetten. Op dit album rapt hij langzamer en verveelder dan ooit - het is niet eens meer praten wat hij doet, het lijkt meer op brabbelen.
Neem de track OMG, waar The Streets een pauze van een paar seconden na vrijwel iedere regel inlast. En wat te denken van de momenten dat hij wel aan het woord is? Ook de teksten zijn van een bedenkelijk niveau. "Looked at your status, in a relationship, in a relationship//[pauze] An earthquake hit me//[lange pauze] Your status had changed." Niet alleen had een willekeurige driejarige deze regels kunnen bedenken, ook lijkt The Streets zichzelf bewust van alle tekstuele tekortkomingen. Hij dreunt ze verveeld op, alsof hij zelf al reikhalzend uitkijkt naar de volgende pauze. Niet geheel onlogisch duren zijn coupletten op het ene nummer dan ook nog korter dan op het andere; om de haverklap wordt er weer een refreintje tegenaan gegooid, soms gezongen door Skinner zelf, soms door een zanger of zangeres.
Het zal u wellicht niets verbazen, maar ook die refreinen zijn over het algemeen van een bedroevend niveau. Eigenlijk hebben ze dezelfde kenmerken als de raps zelf: onovertuigend, clichématig en soms zelfs a-ritmisch. De electronic-elementen die af en toe in de producties voorbij komen, kunnen het geheel absoluut geen extra glans geven - sterker nog, ook die ontberen de nodige pit.
Natuurlijk bevat Computers and Blues ook een paar momenten die wel door de beugel kunnen. Iemand die acht jaar geleden zo spitsvondig en vernieuwend was, die zal op ieder album wel wat aardige tracks afleveren - een eenvoudige kwestie van kansberekening. Maar deze momenten zijn zo schaars dat ze eigenlijk niet opvallen; ze worden ondergesneeuwd door de oersaaie manier van rappen, kinderlijke rijmpjes, fletse producties en irritante refreinen. En dat zeg ik niet uit onrealistische nostalgie, maar als liefhebber die niet kan begrijpen wat er met één van zijn vroegere helden is gebeurd.
Bron