In oktober 1976 ging ik fanatiek naar Hilversum 3 luisteren, twaalf maanden later ontstond via Status Quo's
Rockin' All over the World mijn liefde voor scheurende gitaren. Deep Purple was toen al ter ziele, maar hun werk leerde ik via de radio kennen, waarbij een uurtje Purple bij NCRV's Elpee-Pop Special mij meteen een complete verzamelaar opleverde, vergelijkbaar met verzamelaar
Deepest Purple. Die moet goed hebben verkocht gezien de jarenlange reclame voor dit album in tijdschriften en de catalogi van
boekenclubs zoals die in de jaren '70 en '80 populair waren (Boek en Plaat, ECI).
De carrières van de nazaten van Deep Purple, te weten Rainbow, Whitesnake en Gillan, volgde ik met grote belangstelling; met Glenn Hughes had ik minder. Met mijn hardrockende schoolgenoten ging het er soms over in welke bezetting een reünie zou moeten plaatsvinden: Gillan (Mk II) of Coverdale (Mk III). Ik hoopte op II. Gelukkig voor mij maakte in oktober van 1984 de groep bekend dat het in de Mk II-bezetting zou terugkeren. Ik las erover en tegenwoordig staan op internet de
beelden van de persconferentie. Vier leden op rottige klapstoeltjes, waarbij Blackmore ontbrak.
Met de doorbraak van een nieuwe generatie metalgroepen sinds 1980, die hun muziek vaak baseerden op de snelle nummers van oude meesters als Purple, was er een prangende vraag: gaat de groep mee in die trend, of oriënteren ze zich net als toen breder?
De videoclip van titelnummer
Perfect Strangers bekeek ik met grote belangstelling. Hij is als een
minodocumentaire: beelden van de studio, de aankomst van de groepsleden, het handenschudden, een potje voetbal en veel, véél lachende gezichten. Zelfs dat van Blackmore! De groep wilde blijdschap over de reünie uitstralen en slaagde daarin: ik werd enthousiast. En dat niet met muzikaal geweld á la
Highway Star, maar met een midtempo nummer dat deksels goed in elkaar zat.
In Oor was Hans van den Heuvel positief (zie het
fragment uit zijn recensie) en net als menigeen hierboven leende ik korte tijd later verwachtingsvol de elpee uit de fonotheek.
De productie van bassist Roger Glover deed me onmiddelijk denken aan de laatste platen van Rainbow, maar de gemiddelde kwaliteit van de composities lag hoger. Hier geen fillers, al zette ik
Mean Streak en
Hungry Daze niet op cassette. De overige nummers waren echter stuk voor stuk heel sterk.
Knockin' at Your Back Door met zijn spannende intro, sterke melodie en heerlijk gitaarspel van Blackmore; het uptempo
Under the Gun had op het intro na dezelfde kwaliteiten; in het intro van
Nobody's Home horen we dat Jon Lord niet bij het Hammondorgel was blijven steken (zoals hij al bij Whitesnake had laten horen) maar in de solo is het oude monster daar weer, terwijl Ian Paice een strakke groove slaat.
De B-kant opent met (Gillans autobiografische?) titelnummer en op mijn stereoboxen klonk dat een pak beter dan ik op tv had kunnen horen; wát een groove wederom en naar het einde toe een 9/8-maatsoort zodat je voet steeds verkeerd meetikte. Dan het snelle
A Gypsy's Kiss met Lord alweer in vooral een ondersteunende rol, waarbij hij de baslijnen van Glover vaak volgt (of volgt Glover Lord?), terwijl de gitaarsolo wordt gevolgd door eentje op de klavieren; mijn cassette eindigde met
Wasted Sunsets. In mijn oren het perfecte, enigszins verstilde slot van een bescheiden monument, mede dankzij een fabelachtige gitaarsolo vol gevoel.
De bonussen. In 1984 was de compact disc nog kersvers; die versie bevatte als bonusnummer
Not Responsible, dat van mij wel op de vinylversie had gemogen.
Het instrumentale
Son of Alerik verscheen in sommige edities van single
Perfect Strangers op de B-kant: op de 7" in een versie van 5 minuten, op de 12" 10 minuten. Hier had Lord wel meer ruimte mogen krijgen, maar een mooie, lange gitaarsolo is het zeker. Waarom de gitarist deze titel koos, is
onduidelijk.
Blackmore was nooit iemand van gitaarmuren geweest en hier is dat al helemaal niet het geval; met zijn open spel geeft hij veel ruimte aan Lord, die daar blij mee zal zijn geweest na de steeds grotere gitarendrukte bij Whitesnake. Ian Gillan laat af en toe zijn hoge uithalen horen, maar vergeleken met zijn platen met
Gillan en
die ene met Black Sabbath houdt hij het rustig.
Anders dan in 1970-1973 waren ze niet meer grensverleggend en ze probeerden dat ook niet. Wél klinken meestal ijzersterke composities. Een groep die ervoor waakte zich te laten meeslepen in de heersende heavy trend (snel-sneller-snelst), noch probeerde zichzelf te herhalen.
Bij deze reünie hadden zelfs de haantjes in de groep hun ego's ondergeschikt gemaakt aan de groep. Bij opvolger
House of the Blue Light zouden de spanningen van voordien weer opduiken, op
Perfect Strangers hoor ik echter vijf creatieve vaklui die met hoorbaar plezier musiceerden. Voor mij één van de beste albums die Deep Purple ooit maakte.